ECLI:NL:RBZLY:2009:BK3154

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/450107-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak en diefstal met geweld door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot woninginbraak en diefstal. De verdachte, geboren in 1991, was op het moment van de feiten nog minderjarig en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.W. van Faassen. De officier van justitie, mr. W. Ludwig, vorderde een veroordeling voor de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 mei 2009 in Schalkhaar samen met een mededader een poging tot inbraak heeft gedaan in een woning. De verdachte heeft bekend dat hij samen met een ander een ruit heeft ingeslagen en naar binnen is geklommen, maar dat de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal van twee testers van geuren op 30 januari 2009 in Deventer. De rechtbank heeft de feiten onderzocht en de verklaringen van de getuigen en de verdachte gewogen.

De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door de slachtoffers niet voldoende waren om de ten laste gelegde feiten van aanranding te bewijzen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze feiten, maar heeft de poging tot woninginbraak en de diefstal bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en gedragsstoornissen, en heeft besloten tot oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07/450107-09 en 07/450178-08 (VTVV) (Promis)
Uitspraak: 27 oktober 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres),
thans verblijvende in (verblijfplaats).
HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 3 augustus 2009, 24 september 2009 en 13 oktober 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W. Ludwig, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht. De verdachte is in persoon verschenen.
DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 mei 2009 te Schalkhaar in de gemeente Deventer, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de (adres) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer 1), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn
mededader(s), althans alleen een ruit van die woning heeft/hebben ingeslagen
en/of (vervolgens) door het vernielde raam naar binnen is/zijn geklommen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2009 in de gemeente Deventer met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel aan de (adres) heeft weggenomen twee testers/ geurtjes (merk D&G en/of Burberry, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(450101-09)
3.
hij op of omstreeks 20 januari 2009 te Olst in de gemeente Olst-Wijhe, en/of
Zwolle en/of Deventer en/of Zutphen, althans in Nederland, door geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) (slachtoffer 3) heeft gedwongen tot het plegen
en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het
knijpen/betasten in/van de bil(len) van die (slachtoffer 3) en bestaande dat geweld of
die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds en/of onverwacht knijpen/betasten
in/van de bil(len) van die (slachtoffer 3);
(450035-09)
4.
hij op of omstreeks 23 januari 2009 in de gemeente Zwolle en/of Deventer,
althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (slachtoffer 4) heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en), bestaande uit het vastpakken en/of knijpen en/of betasten
in/van de borst(en) van die (slachtoffer 4) en bestaande dat geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verachte, (in de treincoupe) naast die
(slachtoffer 4) is gaan zitten en/of tegen die (slachtoffer 4) (op een dwingende manier) heeft
gezegd "Ik ga toch naast je zitten", althans zich hinderlijk opdringen en/of
benaderen van die (slachtoffer 4) en/of (toen die (slachtoffer 4) opstond en weg wilde lopen)
onverhoeds (gewelddadig) en/of onverwacht heeft vastgepakt en/of geknepen
en/of betast;
(450035-09)
5.
hij op of omstreeks 24 februari 2009 in de gemeente Deventer en/of Apeldoorn,
althans in Nederland zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het
openbaar verkeer bestemd of op een niet openbare plaats, te weten in een
treincoupe, indien een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is, met
ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
(450126-09)
DE VOORVRAGEN
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, dat de aanhouding van de verdachte ter zake van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten beschouwd moeten worden als een aanhouding buiten heterdaad omdat deze is verricht naar aanleiding van strafbare feiten die op eerdere dagen dan de dag van aanhouding waren gepleegd. Gelet daarop hadden verbalisanten voorafgaande aan de aanhouding toestemming van de officier van justitie moeten vragen. Nu dat niet is gebeurd is sprake van een onrechtmatige aanhouding. Dat dient als gevolg te hebben dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een onrechtmatige aanhouding.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit het proces-verbaal van de verbalisanten blijkt dat zij op 12 februari 2009 een melding hebben gekregen van een hoofdconducteur om te gaan naar het station in Zwolle in verband met een aanranding. Op het station werden zij aangesproken door een meisje, dat vertelde dat ze zojuist de man had gezien die haar op 23 januari 2009 had aangerand. Een tweede meisje vertelde dat zij door dezelfde man op een andere dag in haar billen was geknepen en een derde meisje vertelde dat zij dat had gezien. Direct daarna riep het eerste meisje “Dat is hem!”. Op aanwijzing van de drie meisjes zijn de verbalisanten in de richting van verdachte gelopen. Toen zij hem op een afstand van ongeveer vijf meter waren genaderd, zagen zij dat hij zich plotseling omdraaide en in versnelde looppas van hen wegliep. Verbalisanten hebben verdachte vervolgens na een sprintje kunnen achterhalen en buiten heterdaad aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat deze handelwijze niet in strijd is met het bepaalde in artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering. Nu de verdachte zich omdraaide en van de verbalisanten wegliep, kon het optreden van de officier van justitie of diens hulpofficieren niet worden afgewacht. De rechtbank stelt verder vast, dat verbalisanten de officier van justitie onverwijld kennis hebben gegeven van de aanhouding buiten heterdaad. Het optreden van de verbalisanten was in de gegeven omstandigheden rechtmatig.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde hebben de raadsman en de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, omdat het proces-verbaal ontbreekt. De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman en officier van justitie en zal het openbaar ministerie ter zake van het onder 5 ten laste gelegde feit niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat het openbaar ministerie - behalve ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde - ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsman geconcludeerd tot vrijspraak. Hij heeft betoogd, dat de herkenning van verdachte door de aangeefsters en de getuige onbetrouwbaar is.
De onder 3 ten laste gelegde feitelijkheden zijn volgens de raadsman bovendien niet te kwalificeren als ontuchtige handelingen.
Het oordeel van de rechtbank
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. De hierna volgende bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen.
Op 1 mei 2009 omstreeks 16.30 uur hebben verbalisanten een melding gekregen, dat de ambulancedienst op de (adres)in Schalkhaar zou staan bij een gewonde man die onder het bloed zat. Toen ter plaatse bleek dat de ambulance op weg was naar het ziekenhuis zijn verbalisanten daar ook naar toe gegaan. Aldaar heeft de gewonde man opgegeven te zijn (naam verdachte en geboortejaar). Hij heeft toen verteld samen met (naam 5) te zijn. Collega’s van verbalisanten hebben vervolgens doorgegeven dat er bij de gewonde jongen volgens getuigen een andere jongen is geweest en dat ambulancebroeders hebben gezegd dat die jongen ook in het ziekenhuis zou zijn. Kort daarop hebben collega’s van verbalisanten de melding gekregen dat iemand op de (adres) in Schalkhaar thuis is gekomen en zijn woning onder het bloed heeft aangetroffen. Verbalisanten hebben in het ziekenhuis (naam 5) en (naam 6) aangesproken.
Op 1 mei 2009 heeft (naam 7) aangifte gedaan van een poging tot inbraak in zijn woning aan de (adres) te Schalkhaar. Omtreeks 16.30 uur is hij samen met zijn vrouw thuis gekomen. De buurvrouw heeft toen verteld, dat er omstreeks 16.00 uur alarm was geweest in hun woning. Oggel heeft vervolgens gezien dat het keukenraam vernield was en dat er veel bloed in de keuken was achtergebleven.
Een getuige heeft voorafgaande aan de poging tot inbraak twee jongens en een meisje gezien.
(naam 5) heeft (vervolgens) verklaard dat zij op 1 mei 2009 samen met (naam 6) en verdachte naar Schalkhaar is gefietst en dat (naam 6) verdachte heeft overgehaald om een inbraak te plegen.
Verdachte heeft (vervolgens) bekend de onder 1 ten laste gelegde poging woninginbraak samen met (naam 6) te hebben gepleegd. (naam 6) heeft het raam doorgetikt en gaf verdachte een zetje. Verdachte is door het raam naar binnen geklommen, waarna het alarm afging. Verdachte wilde zo snel mogelijk weer naar buiten gaan en is toen met de binnenkant van zijn elleboog in het glas blijven haken.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. De hierna volgende bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen.
Op 30 januari 2009 is (naam 8), werkzaam bij (slachtoffer 2) aan de Lange Bisschopstraat 53 te Deventer, er door een collega op geattendeerd dat een jongeman een geurtje heeft weggenomen. Buiten de winkel wilde zij de jongen staande houden, maar hij is de (straat) in gerend en heeft twee testers van het merk D&G en het merk Burberry van zich afgegooid. Er zijn videobeelden van de diefstal.
Op de videobeelden is te zien dat een jongen een flesje in zijn rechterhand heeft en dit achter zijn rug heeft gebracht. Op de beelden is niet te zien dat hij het flesje heeft teruggezet. Te zien is dat de jongen is weggelopen.
Op 21 februari 2009 heeft verbalisant (naam 9) dienst in de binnenstad van Deventer. Tijdens de briefing voorafgaande aan haar dienst is een foto getoond van een jongen die verdacht werd van een winkeldiefstal bij (slachtoffer 2). Tijdens haar dienst heeft zij een jongen zien staan, van wie de kleding overeenkwam met de kleding van de jongen op de foto. Zij heeft die jongen staande gehouden en zijn identiteit vastgesteld. De jongen heeft zich gelegitimeerd als (naam verdachte), (geboortejaar). Vervolgens heeft de verbalisant de camerabeelden bekeken en herkende ook daarin voormelde jongen.
Verdachte heeft bij de politie bekend op 30 januari 2009 een luchtje bij Douglas te hebben gestolen. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend beide luchtjes te hebben gestolen.
ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
Op 12 februari 2009 heeft aangeefster (slachtoffer 4) verdachte op het station in Zwolle gezien en heeft zij in hem de jongen herkend, die haar op 23 januari 2009 in de trein zou hebben aangerand. Zij heeft daarvan melding gemaakt aan een conducteur, die de politie heeft ingeschakeld. Ondertussen zijn haar vriendinnen (naam 10) en (slachtoffer 3) op het station gekomen. (naam 10) en E. (slachtoffer 3) hebben vervolgens in verdachte de jongen herkend, die E. (slachtoffer 3) op 20 januari 2009 in de trein zou hebben aangerand.
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval sprake is geweest van herkenningen van verdachte door twee aangeefsters en een getuige. Deze herkenningen hebben echter niet afzonderlijk van elkaar plaatsgevonden. Het is daarom niet uitgesloten dat zij elkaar hebben beïnvloed.
Voorts overweegt de rechtbank dat de verbalisanten hebben geconstateerd dat de (kennelijk in eerste instantie) door (naam 10) en E. (slachtoffer 3) opgegeven signalementen van de jongen die E. (slachtoffer 3) heeft aangerand verschillen van het door (slachtoffer 4) opgegeven signalement van de jongen die haar heeft aangerand.
Daarnaast constateert de rechtbank dat verdachte niet zonder meer bij het door (slachtoffer 4) opgegeven signalement van haar belager past. Met name valt op, dat (slachtoffer 4) haar belager omschrijft als een jongen die “iets” langer is dan zijzelf (1.64m), terwijl verdachte (aanzienlijk) langer is.
Nu de herkenningen van (slachtoffer 4), (naam 10) en (slachtoffer 3) niet door enig ander bewijs worden ondersteund en verdachte de aanrandingen stellig en consequent heeft ontkend is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 1 mei 2009 te Schalkhaar in de gemeente Deventer, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de (adres) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer 1), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, met een mededader, een ruit van die woning heeft ingeslagen en (vervolgens) door het vernielde raam naar binnen is geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 30 januari 2009 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel aan de (adres) heeft weggenomen twee testers/geurtjes merk D&G en Burberry, toebehorende aan (slachtoffer 2);
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
1.
Poging tot diefstal door twee personen waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak
strafbaar gesteld bij artikel 310 in samenhang met de artikelen 311 lid 1 aanhef sub 4 en sub 5 en artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Diefstal
strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
DE STRAFBAARHEID
Op 9 juli 2009 heeft W. Vrolijk, kinder- en jeugdpsychiater, een psychiatrische onderzoeksrapportage omtrent de verdachte uitgebracht. Deze rapportage houdt onder meer voor zover hier relevant, verkort en zakelijk weergegeven, in:
“Er is sprake van een pathologische persoonlijkheidsontwikkeling. Momenteel kan er gesproken worden van een gedragsstoornis. Het geweten is gebrekkig. De persoonlijkheid ontwikkelt zich richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er was ten tijde van alle ten laste gelegde feiten sprake van een gedragsstoornis. Het geweten was ook toen gebrekkig en de persoonlijkheidsontwikkeling ernstig bedreigd. Bovendien functioneert hij op zwakbegaafd niveau en is zijn probleemoplossend vermogen beperkt.
Ten aanzien van de inbraak (..) kunnen de feiten hem deels worden toegerekend. Hij weet weliswaar goed wat wel en niet mag, maar beseft pas achteraf de gevolgen van zijn daden. Betrokkene wordt derhalve ten aanzien van de inbraak als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd. Ook ten aanzien van de diefstal (..) kunnen de feiten hem deels worden toegerekend. Betrokkene wordt (..) als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.”
Op 11 september 2009 heeft M. van Heteren, GZ-psycholoog, een psychologisch onderzoeksrapportage omtrent verdachte uitgebracht. Deze rapportage houdt onder meer, voor zover hier relevant, verkort en zakelijk weergegeven, in:
“Betrokkene maakt(e) een gebrekkige ontwikkeling door. Hij functioneert op zwakbegaafd niveau. Er is sprake van al lang bestaande problematiek. Hij voldoet aan de DSM criteria van een ernstige gedragsstoornis met een vroeg begin. (..) Er [is] sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met anti sociale en narcistische trekken. Betrokkene is onveilig gehecht en affectief en pedagogisch verwaarloosd. Betrokkene lijkt (..) drugsgevoelig. Betrokkene kon onvoldoende zijn vrije wil bepalen (..). Er wordt geadviseerd betrokkene voor het thans ten laste gelegde (..) verminderd toerekeningsvatbaar te achten.”
De rechtbank concludeert op grond van de inhoud van voornoemde onderzoeksrapportages dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd
- dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren wordt opgelegd;
- de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kinderrechter van 5 februari 2009 van een werkstraf van 24 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit om oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen achterwege te laten gelet op de geringe ernst van de feiten en omdat de deskundigenrapportages incompleet zijn. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd, dat verdachte via een OTS en uithuisplaatsing in behandeling is in de Rentray en dat het goed verloopt. Uit de rapportages van deskundigen volgt echter dat men van mening is dat verdachte ook na zijn 18e nog verdere behandeling nodig heeft. Het civielrechtelijke traject staat dat niet toe. Wanneer dat toch wordt bewerkstelligd via de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dan wordt volgens de raadsman oneigenlijk gebruik gemaakt van die maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging woninginbraak in vereniging en een diefstal. Dat zijn feiten die gevoelens van onrust en onveiligheid met zich mee kunnen brengen. Enerzijds houdt de rechtbank er rekening mee, dat uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 juli 2009 volgt dat hij reeds eerder voor een vermogensdelict is veroordeeld. Anderzijds overweegt de rechtbank dat verdachte zich bij de poging woninginbraak ernstig heeft verwond en dat die verwondingen mogelijk blijvend van invloed zullen zijn op zijn verdere functioneren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de kinderbescherming d.d. 5 mei 2009 en een advies van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie d.d. 14 mei 2009. Op voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft de rechtbank rekening gehouden met de straf die aan de verdachte is opgelegd door de kinderrechter van 5 februari 2009.
Uit de inhoud van het hiervoor vermelde door de gedragsdeskundige Van Heteren uitgebrachte onderzoeksrapportage blijkt onder meer het volgende:
“Betrokkene kan (t.g.v. het zwakbegaafd functioneren) en wil (t.g.v. de gedragsstoornis en de zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis) zijn gedrag niet sturen. Hij probeert krampachtig zijn omgeving te controleren en doorzichtig te manipuleren daar waar de interne controle op het gedrag volledig tekort schiet. De recidive kans t.a.v. een algemeen (geweld of vermogen)delict als van een zedenfeit wordt als groot geschat. Ook volgens de gebruikte risicotaxatie blijkt dat er bij betrokkene een hoog risico is op (..) algemene delinquentie.
Hij komt uit een uiteengevallen gezin waar meerdere gezinsleden crimineel zijn. Betrokkene lijkt van begin af aan mogelijk mede door de zwakbegaafdheid het meest last te hebben gehad van de depriverende omstandigheden. De invloed van diverse familieleden is ronduit dubieus te noemen.
Betrokkene’s delinquentie is toenemend ernstig. Er is weinig probleembesef en geen probleeminzicht. Betrokkene wordt in zijn afweer naar de hulpverlening gesteund door de familie (de rechtbank begrijpt: met name) van vaderzijde.
Betrokkene is alsnog gebaat bij een stevig opvoedingsklimaat waar hij begrensd wordt en leert simpele cognitieve interne controle op zichzelf toe te passen. Het is wat betreft betrokkene 5 voor 12. Hoewel hij leeg, emotioneel onvolgroeid en nauwelijks tot niet geïndividueerd is, heeft hij inmiddels wel een soort (ongewenste) sociale coping met sociale wenselijkheid, manipulatie, dwingen en druggebruik ter opvulling van de leegte ontwikkeld, hetgeen hem hoog doet scoren op psychopathie. Het zal flink wat tijd kosten om door deze buitenste schil heen de kern pathologie van het in de steek gelaten kind te bereiken, waarbij de zwakbegaafdheid ook nog in de weg zit. Non verbale technieken (..) cognitieve gevoelsdifferentiatie nu hij afgedwongen clean is (..) en de hantering van seksuele en agressieve gevoelens zijn de peilers waarop de behandeling vorm moet krijgen. Deze behandeling kan alleen in onvoorwaardelijk PIJ verband plaats vinden.”
Uit de inhoud van het hiervoor vermelde door de gedragsdeskundige Vrolijk uitgebrachte onderzoeksrapportage blijkt onder meer het volgende:
“De kans op recidive wordt hoog ingeschat. De gedragsstoornis, de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, de beïnvloedbaarheid en de zwakbegaafdheid, zijn risicoverhogende persoonlijk factoren. Het milieu waarin hij opgroeit, biedt hem niet de structuur en sturing die hij nodig heeft en is ook risicoverhogend.
Van kleins af aan zit hij in een negatieve spiraal. Het thuismilieu is niet in staat dit te veranderen, noch heeft hulpverlening hier iets aan kunnen veranderen. Om de ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling nog te kunnen beïnvloeden is een traject van meerdere jaren nodig. Dit zal moeten plaatsvinden binnen een setting, waar veel structuur en sturing wordt geboden. Belangrijk is, dat hij los komt van de afhankelijkheidsrelatie van zijn familieleden en (de rechtbank begrijpt: dat) hij zelfstandig problemen leert op te lossen. Binnen een jeugdzorg plus plaatsing, waar hij zich nu bevindt, is te zien, dat hij zich aanpast en zijn tijd uitzit. Hij geeft zelf aan dat hij binnenkort achttien jaar wordt en dan kan gaan en staan waar hij wil. De periode tot zijn achttiende verjaardag is veel te kort om enige verandering in zijn persoonlijkheidsontwikkeling te bewerkstelligen. Als hij dan op straat komt te staan, wordt de kans op recidive als zeer hoog ingeschat.
Een plaatsing binnen een justitiële jeugdinrichting (PIJ) is de meest passende maatregel, welke betrokkene de vereiste behandeling en begeleiding kan bieden. Hierbij wordt gedacht aan de JJI van Rentray te Rekken.”
Verdachte heeft op een bepaald moment geweigerd aan het (verdere) onderzoek van voormelde gedragsdeskundigen mee te werken. Beide gedragsdeskundigen hebben desalniettemin overwogen over voldoende informatie te beschikken om een rapportage en advies uit te brengen. Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat sprake is van (voldoende) volledige en inzichtelijke adviezen.
De rechtbank constateert dat de conclusies en adviezen van beide gedragsdeskundigen eenduidig wijzen op een noodgedwongen keuze voor de onvoorwaardelijke oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de gedragsdeskundigen in die zin over en maakt die tot de hare.
De rechtbank stelt verder vast dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en is gelet op het voorgaande van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen aan verdachte van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat bedoelde maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat onder de huidige naar voren gekomen omstandigheden het opleggen van de PIJ-maatregel aan verdachte en de tenuitvoerlegging daarvan in “Rentray” het meest in het belang van verdachte moet worden geacht, ondanks het diep ingrijpende karakter van een dergelijke maatregel in de persoonlijke levenssfeer van verdachte en het gezin waartoe hij behoort.
Gelet op al het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g/77dd van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank het niet opportuun om de tenuitvoerlegging te gelasten van de door de kinderrechter bij vonnis van 5 februari 2009 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 24 uren.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h en 77s van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde verklaart de rechtbank het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vervolging tegen verdachte.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren.
De rechtbank wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07/450178-08 door de Kinderrechter d.d. 5 februari 2009 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.W. Emmen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2009.
Mr. Elbers voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.