RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers : 07.607167-09 en 07.612396-08 (vtvv)
Uitspraak : 9 november 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]
wonende te [adres]
gedetineerd Penitentiaire Inrichting Flevoland,
Huis van Bewaring Lelystad te Lelystad.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2009 en op 26 oktober 2009. De verdachte is op beide data verschenen, telkens bijgestaan door mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. M.W. van der Borg, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook wanneer dit inhoudt opname en klinische behandeling in een FPA;
- toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 07.612396-08 tot de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 23 januari 2009 door de kinderrechter van deze rechtbank aan verdachte opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 25 dagen, te vervangen door 25 dagen gevangenisstraf.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2009 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- die [slachtoffer] bij de nek/keel heeft vastgepakt en/of
- met een mes, in ieder geval met een soortgelijk scherp/puntig voorwerp, in de rug, van die [slachtoffer] heeft geprikt/geduwd en/of
- met een mes, in ieder geval met een soortgelijk scherp/puntig voorwerp, in een hand, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden/geprikt en/of
- op/tegen/in/aan het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid .
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2009 in de gemeente Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, in ieder geval éénmaal, voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd : "Ik ga je blazen." en/of "Ik maak je af, ik maak je dood." en/of "Ik vermoord hem.", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van hetgeen onder 1 aan verdachte ten laste is gelegd is door de raadsvrouw aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met de punt van het mes heeft geduwd of geprikt in de rug van aangever zoals de tenlastelegging doet voorkomen onder het tweede gedachtestreepje. Verdachte heeft van het begin af verklaard dat hij met het handvat van het mes in de rug van aangever heeft gedrukt. De overige gedachtestreepjes betreffen geen handelingen waaruit zwaar lichamelijk lestel kan voortvloeien, zo betoogt de raadsvrouw. Primair bepleit zij daarom vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Verdachte verklaart dat hij toen hij door aangever werd uitlachen, doelbewust naar de keuken is gelopen om een mes te pakken. Aangever verklaart: “Ik voelde dat ik met iets scherps in mijn rug werd geprikt.” Getuige [X], een leerkracht, verklaart dat verdachte het mes vast had met de snijkant naar voren.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij het handvat van het mes in de rug van aangever heeft gedrukt niet geloofwaardig. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met de scherpe kant van het mes in de rug van aangever heeft geprikt. Verdachte heeft door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Zeker als daarbij in aanmerking wordt genomen dat verdachte vervolgens tegen aangever begint te duwen en daardoor niet is te voorzien hoe aangever met het mes in aanraking zal komen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is door de verdediging bepleit dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, nu uit de verklaring van aangever niet blijkt dat de door verdachte geuite bewoordingen enige vrees bij aangever hebben opgeleverd.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. De bedreiging moet wel van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank in casu het geval.
De rechtbank stelt voorop dat de door de verdachte gebezigde woorden naar hun betekenis een onmiskenbaar bedreigende strekking hebben. Die woorden zijn gebruikt door een verdachte die kort tevoren had getoond dat hij bereid was een mes te pakken en daarmee in de rug te prikken. In die omstandigheden heeft bij aangever de redelijke vrees kunnen ontstaan dat hij – later – het leven zou kunnen verliezen. Dat verdachte is weggelopen doet daaraan niet af.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
Hij op 18 mei 2009 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- die [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt en
- met een mes in de rug van die [slachtoffer] heeft geduwd en
- tegen/aan het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd en getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Hij op 18 mei 2009 in de gemeente Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ga je blazen.” en “Ik maak je af, ik maak je dood.” en “Ik vermoord hem.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1.:
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2.:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de raadsvrouw van verdachte is een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Vast staat dat er voorafgaande aan het voorval met het mes een ‘stoeipartij’ heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangever, waarbij aangever verdachte meerdere schoppen tegen zijn kont heeft gegeven. Verdachte verklaart bij de politie dat dit leek op een grap. Als verdachte tegen aangever zegt dat hij hem niet meer aan moet raken begint aangever te lachen en hierop loopt verdachte naar de keuken om een mes te pakken.
Mocht er al sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte -verdachte verklaart immers zelf dat het schoppen een grap leek - dan kan niet worden gezegd dat het prikken met het mes plaats vond ter verdediging tegen deze wederrechtelijke aanranding; ook niet in de zin van noodweerexces. Hiervoor staat het prikken met het mes in een te ver verwijderd verband met het schoppen. Het schoppen is reeds beëindigd als verdachte aangever vraagt hem niet meer aan te raken. Als hij door aangever wordt uitgelachen loopt hij naar de keuken om een mes te pakken en loopt dan weer naar aangever toe. Op dat moment is het verdachte die de aanval inzet. Van een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces kan dan ook geen sprake zijn.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
In het psychologisch rapport is een kennelijke toepassing van het jeugdstrafrecht te dezen vervat. De rechtbank vindt in het psychologisch rapport evenwel onvoldoende aanleiding om te komen tot toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de ernst van de feiten en het gegeven dat het advies van de psycholoog om het jeugdstrafrecht toe te passen met name lijkt te zijn ingegeven om een behandeling binnen een bepaalde justitiële jeugdinrichting mogelijk te maken.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes dreigen met ernstig geweld en het pakken van een groot mes in geen enkele verhouding staat tot een plagerij/stoeierij die door verdachte niet op prijs is gesteld. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 september 2009;
- een psychologisch rapport d.d. 23 september 2009, uitgebracht door drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog / psychotherapeut en vast gerechtelijk deskundige;
- een retourzending rapportageverzoek d.d. 6 augustus 2009, uitgebracht door M. Groeneveld en M. Seighali, respectievelijk reclasseringswerker en unitmanager van Reclassering Nederland, Regio Midden-Oost Nederland, Unit Flevoland Noord;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De rechtbank neemt de in voornoemd psychologisch rapport d.d. 23 september 2009 vervatte conclusie betreffende de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte op de daarvoor in dat rapport bijeengebrachte gronden over.
De rechtbank acht gelet op bovengenoemde rapportages een voorwaardelijke vrijheidsstraf aangewezen om te bevorderen dat verdachte in de toekomst opnieuw de fout in gaat. De rechtbank zal daaraan niet de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht koppelen, gelet op de mislukte hulpverleningspogingen uit het verleden en de afwijzende houding van verdachte tegenover begeleiding. Nu ook rapportage over een concrete invulling en termijn met betrekking tot een eventuele klinische opname ontbreekt, kan de rechtbank niet anders dan een voorwaardelijk strafdeel opleggen zonder daaraan een bijzondere voorwaarde te koppelen.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen mes, dat verdachte bij het incident heeft gebruikt, aan de school moet worden teruggegeven. Het mes dat bij de insluiting van verdachte bij hem is aangetroffen, dient te worden ontrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit door verdachte daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De rechtbank acht, gelet op het bepaalde in artikel 77cc van het Wetboek van Strafrecht, termen aanwezig de bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 23 januari 2009 aan de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie verbonden proeftijd te verlengen met één jaar.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 7 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer het mes, waarvan een foto als bijlage 2 bij het proces-verbaal verhoor verdachte is gevoegd.
De rechtbank gelast de teruggave aan de rechthebbende van het mes, waarvan een foto als bijlage 1 bij het proces-verbaal verhoor verdachte is gevoegd.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank verlengt de bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 23 januari 2009 aan de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie verbonden proeftijd, met één jaar.
Aldus gewezen door mr. W.F. Roelink, voorzitter, mrs. S.E. Bins-van Waegeningh en A.W.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2009.