ECLI:NL:RBZLY:2009:BK3122

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/400201-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewijswaarde van proces-verbaal door opsporingsambtenaar in strafzaak met psychische problematiek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 oktober 2009, stond de verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging en belediging van politieambtenaren. De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, eiste een zware straf, inclusief terbeschikkingstelling en verpleging, gezien de psychische gesteldheid van de verdachte. De verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging, met name omdat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar, die tevens slachtoffer was, voldoende bewijs bood voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank overwoog dat de psychische problemen van de verdachte, waaronder een bipolaire stoornis en antisociale persoonlijkheidsstoornis, niet uitsloten dat hij verantwoordelijk was voor zijn daden. De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na zes maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.400201-09
Uitspraak: 29 oktober 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren op (geboortejaar),
(adres),
thans verblijvende (verblijfplaats).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009. De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde en dat de vorderingen van de benadeelde partijen (benadeelde partij 1) en (benadeelde partij 2) geheel worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Primair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte op last van de rechter ter beschikking zal worden gesteld met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor de duur van twee jaren in een inrichting voor stelselmatige daders wordt geplaatst.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging).
BEWIJS
Bewijsoverwegingen
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Van de zijde van de verdediging is gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor dit feit, omdat de verklaring van het slachtoffer het enige bewijs is. Artikel 344, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is volgens de raadsman in dit geval niet van toepassing, omdat de opsporingsambtenaar zelf het slachtoffer is.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Het tweede lid van artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering geeft bijzondere bewijskracht aan een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Het proces-verbaal dient te berusten op de eigen waarneming en ondervinding van de verbalisant. In de wet wordt geen uitzondering op deze regel gemaakt in de situatie dat de betreffende verbalisant tevens het slachtoffer is. De rechtbank acht het proces-verbaal van opsporingsambtenaar (benadeelde partij 1) voldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde te komen.
ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte van het onder 4 en 5 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte is een man met psychiatrische problemen wiens woorden niet altijd even serieus genomen moeten worden. Objectief bezien zijn het wel beledigende woorden die door hem zijn geuit, maar uit de mond van de verdachte kan het niet als belediging worden opgevat.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van bestaande rechtspraak moet een uitlating als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. De rechtbank is van oordeel dat de woorden ‘kankerlijer, kankerhonden, kankerpolitie, kankerhoer en vieze vuile kankerpolitie’ de strekking hebben de eer en goede naam van de betreffende politieambtenaren aan te randen. De psychische gesteldheid van verdachte doet daar niets aan af en kan slechts een rol spelen bij de bepaling van de strafbaarheid en bij de strafoplegging. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er wel sprake is van beledigingen in de zin van de artikelen 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 juli 2009 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (benadeelde partij 2)), tegen de benen heeft getrapt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 24 juli 2009 in de gemeente Zwolle (benadeelde partij 2) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde (benadeelde partij 2) dreigend
de woorden toegevoegd :"Ik steek je kapot vuile woonwagenbewoner", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op 24 juli 2009 in de gemeente Zwolle (benadeelde partij 1), medewerker basispolitiezorg bij de Regiopolitie IJsselland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers
heeft verdachte opzettelijk voornoemde (benadeelde partij 1) dreigend de woorden toegevoegd:"Ik maak je koud, ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op 24 juli 2009 in de gemeente Zwolle opzettelijk beledigend de politieambtenaren van de Regiopolitie IJsselland, te weten (benadeelde partij 1) en (benadeelde partij 2), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijer, kankerhonden, jullie allemaal kankerpolitie en kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
5.
hij op 16 juli 2009 in de gemeente Zwolle opzettelijk beledigend de politieambtenaren, te weten (benadeelde partij 3), (benadeelde partij 4) en (benadeelde partij 5), respectievelijk agent, brigadier en inspecteur bij de Regiopolitie IJsselland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "De hele politiewereld is een kankerwereld" en "Jullie zijn allemaal vieze vuile kankerpolitie, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het onder 1 bewezene levert op:
mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 en 3 bewezene levert telkens op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 4 en 5 bewezene levert telkens op:
eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 266 juncto 267 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft bij de beraadslaging over de strafbaarheid van verdachte gelet op de pro justitia rapportage omtrent de persoon van verdachte uitgebracht d.d. 21 september 2009 door C.J.F. Kemperman, psychiater/neuroloog .
Voormeld rapport houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van een bipolaire stoornis, met in het bijzonder manische symptomatologie, en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Kemperman heeft het vermoeden dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in verminderde mate in staat was om zijn gedrag te controleren. De rechtbank is op basis van dit rapport van oordeel dat verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen is. De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De rechtbank heeft gelet op de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 september 2009;
- een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport d.d. 3 januari 2009 uitgebracht door R.H.J. Winter, psychiater;
- een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport d.d. 24 september 2009 uitgebracht door R.A. Sterk, psycholoog;
- een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport d.d. 21 september 2009 uitgebracht door C.J.F. Kemperman, psychiater/neuroloog;
- een de verdachte betreffend bericht d.d. 5 oktober 2009 van Tactus Verslavingszorg;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Verdachte heeft zich een aantal malen verbaal bedreigend geuit en heeft iemand zonder enige noemenswaardige aanleiding tegen de benen geschopt. Ondanks dat de bewezenverklaarde feiten bedreigend zijn voor degenen die door het gedrag van verdachte zijn getroffen, wijzen de hier aan de orde zijnde feiten naar het oordeel van de rechtbank niet op een dusdanig ernstige situatie dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de TBS-maatregel eist. Ook de eerdere veroordelingen van verdachte in combinatie met de verschenen psychologische en psychiatrische rapportages brengen de rechtbank niet tot de conclusie dat verdachte als een daadwerkelijk gevaar voor zijn omgeving is aan te merken. Nu niet aan het gevaarscriterium voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan zal de rechtbank voorbijgaan aan de primaire vordering van de officier van justitie.
Subsidiair heeft de officier van justitie de oplegging van de ISD-maatregel gevorderd.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 1 september 2009 blijkt dat verdachte bijzonder vaak is veroordeeld voor strafbare feiten.
In de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane delicten in de perioden van 16 tot en met 24 juli 2009 is verdachte tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld en het bewezenverklaarde is begaan na de gehele tenuitvoerlegging van deze straffen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het door psychiater C.J.F. Kemperman op 21 september 2009 opgemaakt Pro Justitia rapport omtrent de persoon van de verdachte. Daarin staat, onder meer, het volgende beschreven.
Verdachte is een manisch-psychotische man met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het recidivegevaar is hoog. Verdachte achtte zelf geen behandeling noodzakelijk en wilde ook niet volledig meewerken aan de totstandkoming van een rapportage. Indien de rechtbank behandeling zou wensen ter verkleining van het recidivegevaar kan dat alleen in een gedwongen kader van de ISD-maatregel of TBS met dwangverpleging.
De heer Zandbergen, reclasseringswerker van Tactus Verslavingszorg, heeft gerapporteerd dat verdachte niet wenst mee te werken aan het opstellen van een voorlichtingsrapport.
Gelet op het aantal misdrijven waarvoor verdachte is veroordeeld en gelet op de huidige houding van verdachte ten opzichte van de hulpverlening is de rechtbank van oordeel dat niet valt te verwachten dat verdachte stopt met het plegen van strafbare feiten, zodat de veiligheid van personen en goederen eist dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de maatregel van plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders van belang is, zowel voor de maatschappij als voor verdachte zelf, nu de maatregel er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van belang dat er voldoende tijd wordt genomen om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De rechtbank zal de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel teneinde te waarborgen dat verdachte aan het gehele traject gedurende een periode van twee jaar kan deelnemen.
De raadsman heeft betoogd dat de ISD-maatregel niet passend is omdat het bij verdachte om psychiatrische problemen gaat en de ISD-maatregel daar niet voor bedoeld en ingericht zou zijn.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht formuleert de doelstellingen van de ISD-maatregel als beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive. De grondslag van de ISD kan worden omschreven als het terugdringen van de ongewenste situatie van overlast. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van verdachte met oplegging van de ISD-maatregel voor de maximale termijn deze doelstellingen kunnen worden bereikt.
Psychiatrische problematiek bij de verdachte is geen belemmering voor het opleggen van de maatregel. Van een psychische contra-indicatie is pas sprake als verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank beschouwt, zoals eerder overwogen, verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar. Van een psychische contra-indicatie voor de oplegging van de ISD-maatregel is derhalve geen sprake.
De raadsman heeft voorts betoogd, dat er geen met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel als bedoeld in artikel 38m lid 4 van het Wetboek van Strafrecht is overgelegd , terwijl verdachte niet valt aan te merken als een weigerachtige verdachte in de zin van artikel 38 m lid 5 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat verdachte slechts gedeeltelijk heeft willen meewerken aan het onderzoek van bovengenoemde psychiater Kemperman. Deze rapportage valt aan te merken als een advies als bedoeld in de zin van artikel 38m lid 4 van het Wetboek van Strafrecht en kan als grondslag voor het opleggen van de ISD-maatregel worden gebruikt. Voor het overige heeft verdachte niet aan enig onderzoek willen meewerken. Voor zover in deze zaak met name de gebruikelijke reclasseringsrapportage met een zogenaamde RISc-rapportage ontbreekt, dient verdachte wel degelijk, anders dan de raadsman meent, als een weigerachtige verdachte te worden aangemerkt.
Vanwege het ontbreken van een concreet hulpverleningstraject en vanwege de duur van de maatregel zal de rechtbank bepalen dat na zes maanden een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht plaatsvindt om de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te beoordelen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partijen
De vorderingen van de benadeelde partijen hebben betrekking op immateriële schade.
(benadeelde partij 1) vordert een vergoeding van € 150,-- en (benadeelde partij 2) een bedrag van € 100,--.
Van de zijde van verdachte is de vordering bestreden met dien verstande dat de raadsman van verdachte heeft gesteld dat er niet gebleken is van enige schade.
In de voegingsformulieren hebben de benadeelde partijen niet toegelicht welke gevolgen de aan verdachte ten laste gelegde feiten voor hen hebben gehad en/of waaruit de immateriële schade zou bestaan. De vorderingen zijn niet onderbouwd. Er is slechts een vonnis van de rechtbank Roermond in een andere strafzaak toegevoegd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen (benadeelde partij 1) en (benadeelde partij 2), als zijnde onvoldoende onderbouwd, dienen te worden afgewezen.
BESLISSING
Het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
De rechtbank bepaalt daarbij dat uiterlijk zes maanden na aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen vóór dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij 1) af.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij 2) af.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. A.J. Louter en M. Willemse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2009.