ECLI:NL:RBZLY:2009:BK2268

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/410148-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag op de A28

Op 8 juli 2008 vond er op de A28 in de gemeente Staphorst een ernstig verkeersongeval plaats waarbij twee voertuigen betrokken waren: een blauwe Opel Agila en een grijze Ford. De verdachte, bestuurder van de Ford, voerde een inhaalmanoeuvre uit op de rechterrijstrook zonder voldoende in zijn spiegels te kijken of over zijn linkerschouder te kijken. Hierdoor kwam hij in botsing met de Opel, die vervolgens in een slip raakte en over de kop sloeg, waarbij een passagier om het leven kwam en andere inzittenden gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid en oplettendheid had betracht, maar dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar wel schuldig bevonden aan gevaarzetting. De officier van justitie had een geldboete van € 750,- geëist, maar de rechtbank legde een boete van € 500,- op, zonder ontzegging van de rijbevoegdheid, rekening houdend met het feit dat de verdachte geen strafblad had en altijd zorgvuldig was geweest in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/410148-08 (P)
Uitspraak: 27 oktober 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 13 oktober 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Leeuwarden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.C. Pol, en van hetgeen door de raadsman van verdachte en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 juli 2008 in de gemeente Staphorst als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Ford), daarmede rijdende over de weg, de rijksweg A28, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, dat motorrijtuig, terwijl hij op de rechterrijstrook van die A28 reed, zonder daaraan voorafgaand voldoende in zijn spiegels, dan wel over zijn linker schouder heeft gekeken naar links heeft gestuurd zonder op te merken dat op dat moment een ander motorrijtuig (personenauto, merk Opel) dicht naast hem over de linkerrijstrook reed, althans kort schuin achter hem over de linkerrijstrook reed, waarna de bestuurder van dat laatstgenoemde motorrijtuig met één of meer wielen van dat
motorrijtuig in de linkerberm is geraakt en/of (vervolgens) in een slip is geraakt en/of vervolgens met dat motorrijtuig (zijdelings) over de kop is geslagen en/of vervolgens met dat motorrijtuig op het dak in een naast de vluchtstrook van die A28 gelegen afwateringskanaal is terechtgekomen, waardoor een ander of anderen, één of meer passagiers van dat bedoelde motorrijtuig (genaamd (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2)) werd(en) gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 juli 2008 in de gemeente Staphorst als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Ford), daarmee rijdende op de weg, de rijksweg A28, terwijl hij op de rechterrijstrook van die A28 reed, zonder daaraan voorafgaand voldoende in zijn spiegels, dan wel over zijn linker schouder heeft gekeken naar links heeft gestuurd zonder op te merken dat op dat moment een ander motorrijtuig (personenauto, merk Opel) dicht naast hem over de linkerrijstrook reed, althans kort schuin achter hem over de linkerrijstrook reed, waarna de bestuurder van dat laatstgenoemde motorrijtuig met één of meer wielen van dat motorrijtuig in de linkerberm is geraakt en/of (vervolgens) in een slip is geraakt en/of vervolgens met dat motorrijtuig (zijdelings) over de kop is geslagen en/of vervolgens met dat motorrijtuig op het dak in een naast de vluchtstrook van die A28 gelegen afwateringskanaal is terechtgekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd: Art 5 Wegenverkeerswet 1994
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op 8 juli 2008 heeft op de A28 in de gemeente Staphorst in de rijrichting van Zwolle ter
hoogte van hectometerpaal 109,2 een ongeval plaatsgevonden. Bij dit ongeval waren een
blauwe Opel Agila met kenteken xx-xx-xx en een grijze Ford met kenteken xx-xx-xx,
betrokken . Verdachte reed als bestuurder van de Ford op de rechterrijstrook. Verdachte
heeft een inhaalmanoeuvre ingezet. Vervolgens is de bestuurder van de Opel, die op dat
moment schuin achter verdachte op de linkerrijstrook reed, de controle over zijn voortuig
verloren . De Opel is daardoor in een slip geraakt daarbij zijdelings over de kop geslagen en op de kop in een naast de rijbaan gelegen afwateringskanaal terechtgekomen. Een naast de bestuurder gezeten passagier is hierbij uit het voertuig geslingerd, enkele meters van het voertuig in het afwateringskanaal terecht gekomen en ter plaatse overleden . De overige drie inzittenden konden uit het voertuig worden bevrijd en zijn overgebracht naar het ziekenhuis . Op een later tijdstip is een passagier, die op de achterbank had gezeten, overleden .
Het standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd. De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, te weten gevaarzetting. Verdachte kan volgens de officier van justitie worden verweten dat hij, voorafgaande aan de inhaalmanoeuvre, onvoldoende in de spiegels heeft gekeken en onvoldoende over zijn linkerschouder heeft gekeken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen causaal verband is tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval en dat geen sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens aangevoerd dat er geen causaal verband is tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval.
Beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de door de verdachte bij de politie en ter terechtzitting afgelegde verklaringen blijkt dat verdachte met een snelheid van 120 kilometer per uur op de rechterrijstrook van de A28 reed en een voor hem rijdende vrachtwagen wilde inhalen. Verdachte heeft vervolgens in zijn binnenspiegel gekeken en heeft geen verkeer in zijn directe omgeving gezien. Vervolgens heeft verdachte zijn richtingaanwijzer aangezet. Deze richtingaanwijzer heeft naar zijn zeggen drie keer geknipperd. Hierna is verdachte geleidelijk naar de linkerrijstrook gegaan. Verdachte heeft hierbij niet over zijn linkerschouder gekeken. De rechtbank acht deze door de verdachte afgelegde verklaring aannemelijk, nu deze verklaring steun vindt in de door de getuige (naam 1) afgelegde verklaring . Deze getuige, die voor de auto van verdachte reed en het voorval in zijn achteruitkijkspiegel heeft gezien, heeft evenals verdachte verklaard dat de auto van verdachte geleidelijk naar links is gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank hoeven de door de slachtoffers (naam 3) en (naam 4) bij de politie afgelegde verklaringen dat de auto van verdachte ineens naar links ging, aan het voorgaande niet af te doen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voornoemde handelwijze niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig in bedoelde omstandigheden mag worden verwacht. Voor schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is echter meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Er moet op zijn minst sprake zijn van aanmerkelijke schuld. Verder merkt de rechtbank op dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 .
De rechtbank is, mede gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad , van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte ‘zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend’ heeft gehandeld. Uit de enkele omstandigheden dat verdachte, toen hij de inhaalmanoeuvre inzette, onvoldoende in zijn spiegels heeft gekeken, niet over zijn linkerschouder heeft gekeken en daardoor het motorvoertuig dat schuin achter hem reed niet heeft gezien, kan dit niet volgen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat door het handelen van verdachte het verkeer in gevaar is gebracht. Het verweer van de raadsman van verdachte dat het causale verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval ontbreekt wordt verworpen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft onvoldoende in zijn spiegels gekeken en niet over zijn linkerschouder gekeken alvorens hij de voor hem rijdende vrachtauto heeft ingehaald. Door deze onvoorzichtige gedragingen heeft verdachte de auto van (naam 4) dusdanig gehinderd dat gevaar op de weg is veroorzaakt. De omstandigheid dat de auto’s elkaar niet hebben geraakt doet hieraan niet af. Bij het voorgaande heeft de rechtbank gelet op de door de getuige (naam 1) afgelegde verklaring , de verklaringen van de slachtoffers (naam 3) en (naam 4) en de verkeersongevalsanalyse .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2008 in de gemeente Staphorst als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Ford), daarmee rijdende op de weg, de rijksweg A28, terwijl hij op de rechterrijstrook van die A28 reed, zonder daaraan voorafgaand voldoende in zijn spiegels, dan wel over zijn linker schouder heeft gekeken naar links heeft gestuurd zonder op te merken dat op dat moment een ander motorrijtuig (personenauto, merk Opel) kort schuin achter hem over de linkerrijstrook reed, waarna de bestuurder van dat laatstgenoemde motorrijtuig met wielen van dat motorrijtuig in de linkerberm is geraakt en vervolgens in een slip is geraakt en vervolgens met dat motorrijtuig (zijdelings) over de kop is geslagen en vervolgens met dat motorrijtuig op het dak in een naast de vluchtstrook van die A28 gelegen afwateringskanaal is terechtgekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
5. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld bij artikel 177, van de wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte
terzake van het subsidiair ten laste gelegde tot een geldboete van € 750,-, subsidiair 14 dagen
hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur
van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij veroordeling ter zake van
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 doorgaans een geldboete van
€ 500,- wordt opgelegd. Verder is een ontzegging van de rijbevoegdheid volgens de
verdediging niet gepast omdat verdachte geen justitiële documentatie heeft, hij vele jaren zijn
rijbewijs heeft en zich altijd als zorgvuldig weggebruiker heeft gedragen. Bovendien is hij in
enige mate afhankelijk van zijn rijbewijs.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een geldboete ter hoogte van € 500,- passend.
De rechtbank ziet, mede gelet op de argumenten van de raadsman van verdachte, geen aanleiding tot het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen. Bij haar beslissing heeft de rechtbank met name rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zich blijkens een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 augustus 2009 nimmer schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
8. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 500,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2009.
Mr. Elbers voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.