ECLI:NL:RBZLY:2009:BK2212

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.620092-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 8 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], werd ervan beschuldigd in de periode van 1 februari 2006 tot en met 1 juni 2006 deel te nemen aan een organisatie die zich bezighield met de verkoop, aflevering en het vervoer van hennepplanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk medebestuurder was van deze organisatie, die bestond uit een samenwerkingsverband van meerdere personen, waaronder medeverdachten.

De rechtbank heeft verschillende feiten vastgesteld, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennepplanten en het telen van hennepplanten in meerdere panden in Almere en Kampen. De verdachte werd ook beschuldigd van diefstal van elektriciteit, die werd gebruikt voor de hennepkwekerijen. De officier van justitie heeft op basis van tapverslagen en observaties een opsporingsonderzoek ingesteld, wat leidde tot de aanhouding van de verdachte en medeverdachten.

Tijdens de rechtszaak heeft de verdediging aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig verkregen was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de deelname aan de criminele organisatie en de andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast werd het inbeslaggenomen geld verbeurd verklaard, aangezien dit verkregen was door middel van de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.620092-06 (gev.ttz.) (P)
Datum: 8 oktober 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [plaats], [adres].
ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen op de openbare terechtzitting van 19 juni 2008, waarbij de verdachte en diens raadsman mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, niet zijn verschenen. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek bevolen. De behandeling is ter terechtzitting van 19 juni 2008 geschorst voor onbepaalde tijd. Op 24 september 2009 is het onderzoek voortgezet. Bij de behandeling op 24 september 2009 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn. Het tegen de verdachte bevolen verstek is vervallen verklaard.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J.W.M. Janssen.
TENLASTELEGGING
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 mei 2008. De tenlastelegging is ter terechtzitting van 24 september 2009 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 1 juni 2006 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), te weten verdachte, en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk te weten het meermalen telkens verkopen, afleveren, en/of vervoeren van een grote hoeveelheid of hoeveelheden hennep(planten), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, van welke organisatie verdachte (feitelijk) (mede-)oprichter en/of (feitelijk) (mede-) bestuurder was;
2.
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van februari 2006 tot en met 1 juni 2006 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een (grote) hoeveelheid en/of hoeveelheden hennepplanten, in elk geval op 1 juni 2006 opzettelijk aanwezig heeft gehad circa 1557 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) opzettelijk heeft geteeld een groot aantal hennepplanten, in elk geval op 24 mei 2006 opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 262, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
Hij in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 6 juni 2006 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 123, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2005 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Kampen en/of Almere, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (totaal circa 4400 hennepplanten), in elk geval een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 27 kilogram hennep en/of ongeveer 931 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a. vijfde lid van die wet;
6.
Hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2005 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Kampen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [energiemaatschappij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking van de verzegeling van de [installatie].
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJS
A. Vaststaande feiten
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten stelt de rechtbank de navolgende feiten vast.
Feiten 1 en 2:
Op grond van tapverslagen besluit de officier van justitie op 1 juni 2006 de Growshop [naam], gelegen aan [adres] in Almere te observeren. Op genoemde datum zien verbalisanten een witte Peugeot bij de loods van de growshop arriveren en zij zien deze auto korte tijd later weer vertrekken. De bestuurder van de auto, [medeverdachte], wordt kort daarna aangehouden en in de Peugeot worden 1181 hennepplanten aangetroffen en een contant bedrag van € 8.190,00.
Later op diezelfde dag wordt vastgesteld dat een witte Ford de loods van de growshop binnenrijdt. De bestuurder van deze auto, [medeverdachte], wordt aangehouden en in de Ford worden 1177 hennepplanten aangetroffen.
Onderzoek door de technische recherche wijst uit dat de hennepplanten positief worden bevonden op THC.
In het perceel [adres] vindt vervolgens een doorzoeking plaats, waarbij 380 hennepplanten en een contact bedrag van € 3.310,00 worden aangetroffen. Voorts worden een drietal computers, gsm’s en overige administratie in beslag genomen.
Verdachte legt meerdere verklaringen af evenals [medeverdachte].
Daarnaast worden verklaringen afgelegd door [medeverdachte], [medeverdachten].
Feit 3:
Halverwege mei 2006 vindt – getapt – telefoonverkeer plaats tussen verdachte en [medeverdachte] alsmede tussen [medeverdachte] en [medeverdachte]. Op basis hiervan, alsmede op basis van door [medeverdachten] afgelegde verklaringen en van waarnemingen van het observatieteam, ontstaat de verdenking van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand aan de [adres] te Almere.
Op 24 mei 2006 wordt binnengetreden in voornoemd pand en aldaar wordt een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, waarbij 262 hennepplanten worden aangetroffen.
Onderzoek door de technische recherche wijst uit dat de hennepplanten positief worden bevonden op THC.
Op 30 mei 2006 wordt aangifte gedaan door [energieleverancier] van diefstal van electriciteit, er wordt becijferd dat voor een bedrag van € 4.444,47 aan elektriciteit is gestolen.
Verdachte legt meerdere verklaringen af evenals [medeverdachte].
Voorts worden verklaringen afgelegd door [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachten] en [medeverdachte].
Feit 4:
Naar aanleiding van een door [medeverdachte] afgelegde verklaring wordt getapt en ontstaat het vermoeden dat zich in een pand aan de [adres] in Almere een hennepkwekerij bevindt.
Op 6 juni 2006 wordt binnengetreden in voornoemd pand en aldaar wordt een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, waarbij 123 hennepplanten worden aangetroffen.
Onderzoek door de technische recherche wijst uit dat de hennepplanten positief worden bevonden op THC.
Verdachte legt meerdere verklaringen af evenals [medeverdachte].
Voorts worden verklaringen afgelegd door [medeverdachten].
Feiten 5 en 6:
Medio mei 2006 worden telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] getapt.
Uit opgeslagen gegevens van een peilbaken dat is geplaatst onder een bedrijfsbus van growshop [naam], welke meestal in gebruik is bij verdachte, blijkt dat deze bus meerdere malen op het adres [adres] in Kampen is geweest. Op voornoemd adres staat een vrijstaande loods. Op het hekwerk bij de loods wordt een mobiel telefoonnummer aangetroffen, hetwelk het telefoonnummer van [medeverdachte] blijkt te zijn.
Uit gegevens van energiemaatschappij Essent blijkt dat op het adres [adres] te Kampen een hoveniersbedrijf, genaamd [naam], is gevestigd vanaf 30 september 2005.
Op 19 mei 2006 wordt door de Dienst Luchtvaartpolitie een warmtemeting gedaan boven het perceel [adres] te Kampen, waarbij wordt geconstateerd dat aan de achterzijde van de betreffende loods meer dan de gebruikelijke warmte werd uitgestraald.
Op 22 mei 2006 wordt binnengetreden in de loods en worden verdachte en [medeverdachten] aangehouden.
In de loods wordt een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, waarbij 931 hennepplanten en 27 kilo geoogste hennep wordt aangetroffen. Onderzoek door de technische recherche wijst uit dat de hennepplanten positief worden bevonden op THC.
Op 30 mei 2006 wordt aangifte gedaan door energiemaatschappij Essent van diefstal van elektriciteit. Volgens Essent is zij voor een bedrag van € 63.562,88 benadeeld.
De eigenaar van de loods, [naam], wordt gehoord en verklaart dat hij de loods per februari 2005 verhuurt aan [medeverdachte].
Verdachte legt meerdere verklaringen af evenals [medeverdachte]. Voorts worden door [medeverdachten] verklaringen afgelegd.
B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hetgeen aan verdachte onder 1 tot en met 6 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Hij heeft daartoe voor wat betreft het onder 4 ten laste gelegde gewezen op de wijze waarop de financiering was geregeld en op het feit dat er goederen door de growshop [naam] werden geleverd zonder dat daarvoor direct betaald hoefde te worden.
Voorts heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat de kwekerij door verdachte is opgebouwd en dat [medeverdachte] zorg droeg voor de aanleg van de elektriciteit.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten, aangezien sprake is geweest van onrechtmatige verkregen bewijs.
De verdediging heeft daartoe het navolgende aangevoerd. Het onderzoek tegen verdachte en diens medeverdachten is gestart naar aanleiding van verkregen CIE-informatie, waarvan is komen vast te staan dat deze informatie, in ieder geval deels, aantoonbaar onjuist was. Deze CIE informatie had daarmee nimmer de aanleiding tot strafrechtelijk onderzoek mogen zijn. De resultaten die zijn verkregen als gevolg van de CIE-informatie dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de verdediging subsidiair bepleit dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, aangezien sprake is geweest van medeplichtigheid en niet van medeplegen. Verdachte had geen beschikkingsmacht over de kwekerij. Ook [medeverdachte] verklaart bij de rechter-commissaris dat verdachte slechts adviseur was.
D. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde het volgende.
Door de verdediging is bepleit dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat blijkens het proces-verbaal CIE informatie bij de CIE van de politie Fryslan de volgende informatie is binnengekomen:
“Op het adres [adres] te Almere is gevestigd Growshop [naam]. Eigenaar van deze zaak is een man genaamd “[naam]”. Deze [naam] koopt dagelijks “in het groot” hennep en hash op. Hij doet dit gewoon in de growshop. Het gaat om honderden kilo’s per week. Onder andere [naam] uit Leeuwarden levert regelmatig hennep aan [naam]. De ingekochte hennep en hash is bestemd voor de export naar Engeland.”
Het plaatsvervangende hoofd van de CIE heeft deze informatie, gelet op de hem bekende achtergrond van de informant, in samenhang bezien met de door die informant aangedragen gegevens, als betrouwbaar aangemerkt.
Uit onderzoek door de regiopolitie Flevoland wordt, blijkens politieadministratie, met [naam] bedoeld: [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende op [adres] te Almere.
Voorts is, blijkens informatie van de Kamer van Koophandel, op het adres [adres] te Almere gevestigd: [onderneming] Almere, aandeelhouder/bestuurder: [naam BV], Op [adres] te Almere (directeur/alleen bevoegd: [medeverdachte] voornoemd).
Bovendien wordt op 19 mei 2006 wordt door de Dienst Luchtvaartpolitie een warmtemeting gedaan boven het perceel [adres] te Kampen, waarbij wordt geconstateerd dat aan de achterzijde van de betreffende loods meer dan de gebruikelijke warmte werd uitgestraald.
De officier van justitie is op grond van deze informatie een opsporingsonderzoek gestart tegen verdachte en diens medeverdachten.
De rechtbank is van oordeel dat er een voldoende verdenking van een strafbaar feit in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond om een opsporingsonderzoek te starten.
Dat een deel van de CIE-informatie wellicht achteraf bezien niet juist is, doet niet af aan de omstandigheid dat op basis van de op het moment van toetsing beschikbare gegevens de informatie als betrouwbaar is kunnen worden aangemerkt. Daar komt bij dat een deel van de CIE-informatie op dat moment al aantoonbaar juist was dan wel achteraf bezien juist bleek te zijn.
Feiten 1 en 2:
Naar het oordeel van de rechtbank kan de onder 1 ten laste gelegde deelname van verdachte aan een criminele organisatie wettig en overtuigend worden bewezen. Naar vaste rechtspraak is een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een zekere organisatiegraad. Uit de in het dossier voorhanden zijnde stukken blijkt dat vanuit de growshop [naam] hennepkwekerijen werden geëxploiteerd bij mensen thuis, waarvan in elk geval een aantal in financiële nood verkeerden. Daarnaast is gebleken dat vanuit deze growshop stelselmatig hennepstekken werden geleverd aan thuiskwekers, de growshop bovendien als afzetmarkt fungeerde voor de oogsten van deze thuiskwekers en vanuit de growshop partijen weed zijn verkocht.
Het bewijs hiervoor kan met name worden ontleend aan de verklaringen van verdachte ,
[medeverdachte] en de overige medeverdachten en aan de informatie verkregen door middel van taps dan wel observaties . Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve worden gesproken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor deelname aan een dergelijke organisatie dient naar vaste rechtspraak te worden voldaan aan een tweetal algemene vereisten. De deelnemer moet behoren tot de organisatie en moet een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel deze ondersteunen.
Gelet op hetgeen verdachte (zie voetnoot 2), [medeverdachte] (zie voetnoot 3) en de overige medeverdachten (zie voetnoot 4) hebben verklaard (onder meer heeft verdachte verklaard dat hij directeur was van de growshop [naam]) alsmede gelet op de inhoud van de taps (zie voetnoot 5), kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen de deelname van verdachte als feitelijk medebestuurder van een criminele organisatie.
Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen, taps en observaties kan naar het oordeel van de rechtbank tevens wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte samen met anderen in de periode van 1 februari 2006 tot en met 1 juni 2006 hennepplanten heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. De rechtbank wijst in dat kader ook op de hierboven vermelde vaststaande feiten en in het bijzonder op het feit dat op 1 juni 2006 middels observatie wordt vastgesteld dat een witte Ford de loods van de growshop binnenrijdt. De bestuurder van deze auto, [medeverdachte], wordt aangehouden en in de Ford worden 1177 hennepplanten aangetroffen.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde, onder verwijzing naar de bekennende verklaringen van verdachte , het aantreffen van de in werking zijnde hennepkwekerij op het adres [adres] te Almere alsmede de verklaringen van de medeverdachten , wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 4
Door de verdediging is bepleit dat slechts sprake is van medeplichtigheid en niet van medeplegen van het feit door verdachte. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Vast staat dat zich in het pand aan de [adres] te Almere in ieder geval op 6 juni 2006 een in werking zijnde hennepkwekerij bevond. Naar aanleiding hiervan zijn verdachte, [medeverdachten] gehoord.
Verdachte verklaart onder meer dat hij [medeverdachte] heeft geadviseerd bij de aanleg van de hennepkwekerij en dat hij wel een paar keer is geweest om te kijken. [medeverdachte] vroeg hem te kijken als er iets niet goed ging. Hij verklaart voor de hennepkwekerij wel de stekken te hebben geleverd en hij verklaart dat hij daar nog geen wiet heeft afgenomen, aangezien er nog niet was geoogst.
Voorts verklaart verdachte dat [medeverdachte] de spullen heeft gekregen van de growshop [naam] en dat deze nog niet zijn betaald. Hij verklaart dat hij staat ingeschreven als directeur van [naam] en dat [medeverdachte] eigenaar is van [naam].
[medeverdachte] verklaart dat verdachte [medeverdachte] helpt bij zijn locatie op de [adres]. Hij verklaart dat hij en verdachte de spullen hebben gefinancierd en dat verdachte en [medeverdachte] de kwekerij samen hebben opgebouwd.
Medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat hij een hennepkwekerij heeft gebouwd aan de [adres] in Almere, maar dat hij niet wil vertellen met wie hij dat heeft gedaan. Wanneer hem door de verbalisanten wordt voorgehouden dat verdachte heeft verklaard dat hij heeft geholpen en dat daarvoor spullen van de growshop [naam] zijn gebruikt, verklaart [medeverdachte] dat hij verdachte en de growshop [naam] kent. Hij verklaart voorts dat hij in voornoemde growshop de goederen heeft gehaald en daarvoor gedeeltelijk heeft betaald. Hij verklaart dat, wanneer hij zou hebben geoogst, hij de rest zou betalen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hierboven aangehaalde verklaringen en de feiten en omstandigheden die daaruit blijken, er sprake is van een bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering ten aanzien van de belangrijkste activiteiten in de hennepkwekerij in het pand aan de [adres] in Almere, zodat verdachte dient te worden aangemerkt als medepleger.
Feiten 5 en 6
De rechtbank is van oordeel dat de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten, onder verwijzing naar de bekennende verklaringen van verdachte , het aantreffen van de in werking zijnde hennepkwekerij op het adres [adres] te Kampen , de aangifte van Essent alsmede de bekennende verklaring van de [medeverdachte] , wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten.
D. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
Hij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 1 juni 2006 in de gemeente Almere, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen telkens verkopen, afleveren en vervoeren van hoeveelheden hennep(planten), zijnde hennep een middels als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, van welke organisatie verdachte feitelijk medebestuurder was;
2.
Hij in de periode van februari 2006 tot en met 1 juni 2006 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid hennepplanten, in elk geval op 1 juni 2006 opzettelijk aanwezig heeft gehad circa 1557 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
Hij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld een groot aantal hennepplanten, in elk geval op 24 mei 2006 opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van in totaal ongeveer 262 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
Hij in de periode van 1 april 2006 tot en met 6 juni 2006 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van ongeveer 123 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
Hij in de periode van 1 februari 2005 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Kampen tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, in een pand aan de [adres], een groot aantal hennepplanten (totaal circa 4400 hennepplanten) en ongeveer 931 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6.
Hij in de periode van 1 februari 2005 tot en met 22 mei 2006 in de gemeente Kampen tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [energiemaatschappij], waarbij verdachte en zijn mededaders die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van de verzegeling van de [installatie].
Hetgeen aan verdachte onder 1 tot en met 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Feiten 2, 3 en 4:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 5:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 6:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, strafbaar gesteld bij de artikelen 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De officier heeft gevorderd de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft bepleit de strafeis van de officier van justitie aanzienlijk te matigen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de strafeis niet in verhouding staat tot de ernst van de gepleegde delicten. Ook is inmiddels geruime tijd verstreken sinds de feiten gepleegd zijn.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep de gezondheid van - soms jonge - gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de handel in verdovende middelen vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers te plegen strafbare feiten ter financiering van hun behoefte daaraan, alsmede de door verdachte en zijn mededaders illegaal aftappen van elektriciteit. Energieleveranciers en hun afnemers worden door dit illegaal aftappen voor aanzienlijke bedragen gedupeerd. Bovendien ontstaan hierdoor gevaarlijke situaties in de zin van kortsluiting en brandgevaar. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de voornoemde consequenties van zijn handelen, doch uitsluitend uit financieel gewin gehandeld.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 2 september 2009.
De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, aangezien de rechtbank van oordeel is dat de hoogte van de strafeis niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de gepleegde strafbare feiten.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLAG
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geld, te weten 13 biljetten van € 50,00 en 1 biljet van € 5,00, verbeurd dient te worden verklaard, aangezien verdachte dit geld geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en het bedrag door middel van de strafbare feiten is verkregen.
BESLISSING
Het onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 tot en met 6 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tijd, voor de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geld, te weten 13 biljetten van € 50,00 en 1 biljet van € 5,00.
Aldus gewezen door mr. J.P.C. Obbink, voorzitter, mrs. M.A. Pot en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2009.