RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607168-09
Uitspraak : 8 oktober 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [plaats], [adres],
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [plaats],
Huis van Bewaring [plaats].
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 10 september 2009, waarbij verdachte en haar raadsman niet zijn verschenen. Het onderzoek ter terechtzitting is voortgezet op 17 september 2009 en op 24 september 2009. Verdachte is op voornoemde data telkens verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer. Daarna is het onderzoek voortgezet op 8 oktober 2009.
De officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, heeft ter terechtzitting van 17 september 2009 gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen haar te geven door of namens de reclassering (Tactus Verslavingszorg), ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling in de FPA Altrecht of een andere, soortgelijke instelling.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
Door de verdediging is bepleit dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden dat het [slachtoffer] zich bedreigd heeft gevoeld.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar letsel zou oplopen. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijke vrees is opgewekt. De bedreiging moet van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. De rechtbank is van oordeel dat dit, gelet op de handelingen, te weten de gedragingen van verdachte en de door haar geuite bewoordingen zoals in de tenlastelegging staan omschreven, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verdachte dient van het onder 2 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat:
1.
Zij op 20 mei 2009 in de gemeente Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijke dreigend,
- een (aardappelschil)mes gepakt en
- vervolgens dat (aardappelschil)mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] gehouden en
- vervolgens met dat (aardappelschil)mes in de linkerwang van die [slachtoffer] gesneden
en daarbij dreigend de woorden toegevoegd: “Ik steek je.” en “Dit keer is het je gezicht, de volgende keer je strot”.
2 subsidiair.
Zij op 20 mei 2009 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend haar echtgenoot [slachtoffer] met een (aardappelschil)mes in de linkerwang heeft gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen.
Van het onder 1 en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Mishandeling, begaan tegen haar echtgenoot, strafbaar gesteld bij artikel 300, juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 augustus 2009;
- een voorlichtingsrapport d.d. 15 september 2009, uitgebracht door Y. Slot en W.L. de Vos, respectievelijk reclasseringswerker en hoofd Tactus Reclassering Zwolle van Tactus Verslavingszorg;
- een multidisciplinair rapport d.d. 24 augustus 2009, uitgebracht door drs. C.J.M. Vredeveld, zenuwarts, forensisch psychiater en vast gerechtelijk deskundige en drs. M.G.J. Nijhuis-Quanjel, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige;
- een Afloopbericht toezicht d.d. 12 juni 2009, opgemaakt door S.P. Sneep en N. Talsma, respectievelijk reclasseringswerker en hoofd afdeling verslavingsreclassering van Tactus Verslavingszorg;
- een Vroeghulp Interventierapport d.d. 29 mei 2009, opgemaakt door Y. Slot en W.L. de Vos, voornoemd;
- een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 3 maart 2009, opgemaakt door drs. M.G.J. Nijhuis-Quanjel, voornoemd;
- een Vroeghulp Interventierapport d.d. 3 maart 2009, opgemaakt door S.P. Sneep en N. Talsma, voornoemd;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De rechtbank neemt de in voornoemd multidisciplinair rapport d.d. 24 augustus 2009 vervatte conclusie betreffende de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte op de daarvoor in dat rapport bijeengebrachte gronden over.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 152 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 14 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, haar te geven door of namens Tactus Verslavingszorg, ook indien dit inhoudt een klinische opnamen in FPA Roosenburg te Den Dolder, zulks zolang Tactus Verslavingszorg of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. M.A. Pot, voorzitter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2009.