ECLI:NL:RBZLY:2009:BK1904

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
7 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
158231 / KG ZA 09-277
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een hond in kort geding

In deze zaak vorderde eiser A, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A. Schippers, de afgifte van zijn hond van gedaagde B, die de hond in 2008 had overgenomen. Eiser A had de hond in 2006 gekocht voor EUR 1.100 en had een bezoekregeling afgesproken met gedaagde B, die echter niet werd nageleefd. Eiser A had in maart 2009 gedaagde B per e-mail laten weten dat hij de hond terug wilde, maar gedaagde B weigerde dit en stelde dat zij en haar kinderen inmiddels aan de hond gehecht waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser A niet voldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden verwacht dat de bodemrechter gedaagde B zou veroordelen tot afgifte van de hond. De rechter wees de vorderingen van eiser A af en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagde B, die op EUR 1.166,00 werden begroot. De uitspraak vond plaats op 7 juli 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 158231 / KG ZA 09-277
Vonnis in kort geding van 7 juli 2009
in de zaak van
[eiser A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.A. Schippers te Vught,
tegen
[gedaagde B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S.G.B.M. Schönhage te Almere.
Partijen zullen hierna [eiser A] en [gedaagde B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling op 24 juni 2009, waarbij de vordering is verminderd
- de pleitnota van [eiser A].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 15 september 2006 heeft [eiser A] de [de[de hond]] - hierna te noemen: de hond - gekocht. De koopprijs bedroeg EUR 1.100,--.
2.2. Op 15 november 2006 heeft [eiser A] de hond op zijn naam doen registreren. Op of omstreeks die datum is de hond ook gechipt, waarbij [eiser A] als eigenaar werd vermeld.
2.3. Medio 2008 bleek dat de hond agressief was tegenover een andere hond van [eiser A]. Om deze reden heeft [eiser A] [de [de hond] naar [gedaagde B] gebracht.
2.4. Partijen hebben ten behoeve van [eiser A] een bezoekregeling (elke veertien dagen een bezoek) afgesproken. De bezoekregeling is, op een enkele keer na, niet uitgevoerd.
2.5. Op 29 september 2008 zijn [eiser A] en [gedaagde B] samen met de hond bij een dierenarts in [woonplaats] geweest. [eiser A] heeft een bedrag van EUR 28,25 aan deze dierenarts betaald.
2.6. Bij brief van 18 februari 2009 heeft [eiser A] [gedaagde B] gemeld nog steeds rechtmatig eigenaar van de hond te zijn en afgifte van de hond te verlangen.
2.7. Bij email van 10 maart 2009 heeft [gedaagde B] [eiser A] onder meer bericht:
“in augustus 2008 hebben wij van U gekregen [de hond],
U wou er vanaf en wij hebben hem overgenomen,
Daar het nu maart 2009 is en wij hem al meer dan een half jaar hebben verzorgd, er erg aan gehecht zijn,
zullen wij hem tot zijn laatste jaren aan toe ook goed blijven verzorgen en dus ook niet meer wegdoen.”
2.8. Bij brief van 24 april 2009 heeft de raadsman van [eiser A] [gedaagde B] verzocht om en zonodig gesommeerd tot afgifte van de hond. [gedaagde B] heeft de hond niet afgegeven.
2.9. [gedaagde B] heeft, buiten medeweten van [eiser A], de gegevens van de onder r.o. 2.2 bedoelde chip doen wijzigen. Bij uitlezing van de chip staat zij thans als eigenaar vermeld.
3. Het geschil
3.1. [eiser A] vordert na een eisvermindering samengevat - veroordeling van [gedaagde B] tot afgifte van de hond en diens halsband op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde B] in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vordering is toewijsbaar indien [eiser A] een voldoende spoedeisend belang heeft bij het gevorderde en met voldoende mate van zekerheid te verwachten is dat de bodemrechter - later oordelende - [gedaagde B] zal veroordelen tot afgifte van de hond.
4.2. De vordering van [eiser A] ziet op een stopzetting van een inbreuk op zijn gepretendeerd eigendomsrecht, zodat hij in beginsel een voldoende spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. Dit wordt niet anders - zoals door [gedaagde B] wel is betoogd - door de omstandigheid dat hond inmiddels gehecht zou zijn aan [gedaagde B] of omdat er na november 2008 geen invulling meer aan de bezoekregeling is gegeven.
4.3. Voor de beantwoording van de vraag of met voldoende mate van zekerheid te verwachten is dat de bodemrechter - later oordelende - [gedaagde B] zal veroordelen tot afgifte van de hond is het volgende van belang.
4.3.1. Niet in geschil is dat [eiser A] de hond in 2006 gekocht heeft en eigenaar van de hond was op moment dat hij de hond medio 2008 bij [gedaagde B] achterliet. Voorts is niet in geschil dat de hond op dat moment niet bij [eiser A] kon blijven omdat de hond agressief was tegenover een andere hond van [eiser A].
4.3.2. Partijen verschillen van mening of de hond slechts tijdelijk bij [gedaagde B] is geplaatst of, zoals door [gedaagde B] als verweer naar voren is gebracht, dat [eiser A] de hond heeft geschonken.
4.4. [eiser A] stelt dat hij de hond slechts tijdelijk bij [gedaagde B] zou onderbrengen. Wanneer [eiser A] de tijd rijp achtte zou de hond weer bij hem terugkeren. Toen hij daadwerkelijk om afgifte van de hond verzocht weigerde [gedaagde B] mee te werken. Volgens [eiser A] is het niet waarschijnlijk dat een hond van EUR 1.100,-- cadeau wordt gedaan aan iemand waarmee niet meer dan een vriendschappelijke relatie werd onderhouden. Voorts stelt [eiser A] dat hij als eigenaar de kosten van de hond (voeding en verzorging) gedurende het verblijf van de hond bij [gedaagde B] is blijven betalen. Dit heeft geduurd tot het moment waarop [gedaagde B] weigerde de hond terug te geven.
4.4.1. [gedaagde B] heeft ter zitting gesteld dat [eiser A] (op enig moment) gezegd heeft dat hij zag dat de hond het goed had bij haar en dat zij de hond (definitief) mocht houden. Volgens [gedaagde B] heeft [eiser A] dit (mede) gedaan in de hoop dat zij meer dan een goede vriendin van hem zou worden. [gedaagde B] stelt dat [eiser A] wel een vriend van haar was, maar niet meer dan dat. Op het moment dat [eiser A] wist dat [gedaagde B] een vriend had gekregen met wie zij wel een liefdesrelatie had, heeft [eiser A] - aldus [gedaagde B] - plots afgifte van de hond verlangd. [gedaagde B] stelt de hond niet te willen afstaan omdat zij en haar kinderen inmiddels zeer gehecht zijn aan de hond. Ook stelt zij dat zij de kosten van de hond (voeding en verzorging) voor haar rekening heeft genomen. [eiser A] heeft enkel één zak hondenbrokken gegeven op het moment dat hij de hond bij haar bracht en heeft één keer een rekening van een dierenarts betaald, namelijk op de dag dat zij samen met de hond bij de dierenarts in [woonplaats] waren (zie r.o. 2.5).
4.5. Het bovenomschreven verweer van [gedaagde B] tegen de vordering is dusdanig gemotiveerd, dat hier in kort geding niet aan voorbij kan worden gegaan. De stelling van [eiser A] dat hij als eigenaar alle kosten van het verblijf van de hond bij [gedaagde B] voor zijn rekening heeft genomen, wordt door [gedaagde B] betwist en een onderbouwing van zijn stelling die meer is dan het bankafschrift waarop de hiervoor bedoelde betaling aan de dierenarts van EUR 28,25 staat ontbreekt.
Dat, zoals door [eiser A] is betoogd, het onaannemelijk is dat een hond van EUR 1.100,-- gratis aan [gedaagde B] wordt weggegeven komt anders te liggen indien [eiser A] daarmee inderdaad hoopte dat [gedaagde B] een meer dan vriendschappelijke relatie met hem zou krijgen. Voorts is het opmerkelijk dat [eiser A] geen maatregelen heeft genomen op grond waarvan mag worden verwacht dat [de hond]e zich bij terugkeer niet opnieuw agressief zal gaan gedragen. [gedaagde B] heeft onweersproken gesteld dat de hond waartegen [de hond]e zich agressief gedroeg nog steeds bij [eiser A] verblijft. [eiser A] heeft ter zitting desgevraagd ook niet gemotiveerd kunnen aangeven waarom desalniettemin mag worden verwacht dat terugkeer van de hond goed zal verlopen.
4.6. Voor het antwoord op de vraag of [eiser A] op grond van zijn eigendomsrecht de hond kan opeisen, zoals door [eiser A] is gesteld, of dat de hond inmiddels is geschonken, zoals door [gedaagde B] is betoogd, is nader onderzoek nodig. Een kort geding leent zich niet voor een dergelijk onderzoek. Dit betekent dat thans niet met voldoende mate van zekerheid te verwachten is dat de bodemrechter - later oordelende - [gedaagde B] zal veroordelen tot afgifte van de hond. De vordering komt dan ook in dit kort geding niet voor toewijzing in aanmerking.
4.7. [eiser A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde B] worden begroot op:
- betaald vast recht EUR 65,50
- in debet gesteld vast recht 196,50
- salaris procureur 904,00
Totaal EUR 1.166,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser A] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde B] tot op heden begroot op EUR 1.166,00, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 1923.25.930 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2009.