ECLI:NL:RBZLY:2009:BK1283

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607207-09 + 07.607270-08 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor openlijk geweld en poging tot zware mishandeling, veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 10 juli 2009 in Almere betrokken was bij een vechtpartij en daarnaast opzettelijk hasjiesj vervoerde, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 22 oktober 2009 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door advocaat mr. M.E. Goudriaan, werd beschuldigd van openlijk geweld en poging tot zware mishandeling, alsook van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf maanden en verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van openlijk geweld. De rechtbank oordeelde dat de camerabeelden en getuigenverklaringen niet voldoende bewijs boden voor de stelling dat de verdachte in vereniging geweld had gepleegd. De verdachte had weliswaar verklaard dat hij het slachtoffer had geslagen, maar de rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging van openlijk geweld. Daarom werd de verdachte op dat punt vrijgesproken.

Echter, de rechtbank achtte de opzettelijke handel in hasjiesj wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met de verplichting om zich te houden aan de voorschriften van de reclassering. Tevens werd de in beslag genomen riem onttrokken aan het verkeer, omdat deze was gebruikt bij het gepleegde feit. De proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd met een jaar verlengd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor strafrechtelijke vervolging en de scheiding van verschillende tenlasteleggingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers : 07.607207-09 + 07.607270-08 (TUL)
Uitspraak : 22 oktober 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Flevoland, Huis van Bewaring Lelystad.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 8 oktober 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.E. Goudriaan, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. C.J.W.M. Janssen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 ten laste gelegde, zowel voor wat betreft het openlijk geweld als de poging tot zware mishandeling, en het onder 2 ten laste gelegde tot:
• een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
• verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen riem en onttrekking aan het verkeer van de drie inbeslaggenomen wapens.
De officier van justitie heeft voorts gepersisteerd bij de ter griffie van deze rechtbank d.d. 2 oktober 2009 ingekomen vordering na voorwaardelijke veroordeling, waarbij de tenuitvoerlegging is gevorderd van de bij vonnis d.d. 5 december 2008 door de politierechter van deze rechtbank aan verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 300,-.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juli 2009 in de gemeente Almere met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Grote Markt, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een (nog) onbekende persoon, welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of lichaam van die onbekende persoon;
en/of
hij op of omstreeks 10 juli 2009 te gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen om aan een (nog) onbekende, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die onbekende persoon tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of met een (broeks)riem heeft geslagen tegen het lichaam van die onbekende persoon en/of een asbak, in elk geval een dergelijk zwaar voorwerp in de richting van die onbekende persoon heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 10 juli 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 600 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJS
De raadsvrouw heeft betoogd dat het onder 1 cumulatief ten laste gelegde, het openlijk geweld en de poging tot zware mishandeling, hetzelfde feitencomplex behelst en er zodoende een keuze gemaakt moet worden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring ter zake van het ten laste gelegde openlijk geweld. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat uit de stukken in het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting voldoende is gebleken dat verdachte tezamen met een ander of anderen openlijk geweld heeft gepleegd ten aanzien van een onbekend gebleven persoon. Het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden van 10 juli 2009 van de Grote Markt te Almere zijn uitgeschreven, beschrijft een vechtpartij tussen twee mannen. Deze camerabeelden worden ondersteund door de verklaring van de heer [getuige], die ook verklaart over een vechtpartij tussen twee personen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer een lowkick heeft gegeven, hem op het hoofd en met zijn riem heeft geslagen en een asbak in zijn richting heeft gegooid. De aard en uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte zijn in zijn algemeenheid voldoende voor het doen ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Derhalve is op basis van dat handelen bewezen dat er een aanmerkelijke kans was dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan en dat de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 juli 2009 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een nog onbekende persoon, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die onbekende persoon tegen het hoofd heeft geslagen en met een broeksriem heeft geslagen tegen het lichaam van die onbekende persoon en een asbak in de richting van die onbekende persoon heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 10 juli 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 600 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd , zijnde hasjiesj een middels als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, eerste lid van de Opiumwet.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna is bepaald, waarbij nog het volgende wordt overwogen.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen zwarte riem op de lijst van de in beslag genomen voorwerpen vermelde voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat met deze riem het onder 1 ten laste gelegde feit is begaan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 september 2009.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14f, 14h, 14j, 14i, 27, 36b, 36c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelet op de persoonlijke omstandigheden, de draagkracht van verdachte en het bepaalde in artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht verlengt de rechtbank de proeftijd van de voorwaardelijke straf opgelegd door de politierechter van deze rechtbank d.d. 5 december 2008 met één jaar.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot één maand, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de onder de verdachte in beslag genomen zwarte riem.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank verlengt de in de zaak met parketnummer 07.607270-08 bij vonnis van de politierechter Zwolle-Lelystad van 5 december 2008 bepaalde proeftijd met één jaar.
Aldus gewezen door mr. M.A. Pot, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2009.
Mrs. M.A. Pot en M.A.A. ter Meer-Siebers, voornoemd waren buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.