RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607176-09
Uitspraak : 22 oktober 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 8 oktober 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. de Ruiter, advocaat te Zeewolde.
De officier van justitie, mr. C.J.W.M. Janssen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot:
• een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde het opvolgen van de aanwijzingen van Reclassering Nederland ook indien dit inhoudt contact onderhouden met het Budget Bureau Almere en/of het volgen van een behandeling bij de Waag;
• een werkstraf voor de duur van 40 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 20 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juni 2009 in de gemeente Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend meermalen, in ieder geval éénmaal,
- met een (vlees)mes, in ieder geval met een soortgelijk voorwerp, (omhoog geheven) in zijn, verdachtes, hand op die [slachtoffer] afgelopen en/of
- dat (vlees)mes, in ieder geval dat soortgelijke voorwerp, vlakbij het gezicht van die [slachtoffer] gehouden (terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] bij de keel/nek/hals vast had) en/of
- dat (vlees)mes, in ieder geval dat soortgelijke voorwerp, in die richting van het lichaam van die [slachtoffer] gehouden, in ieder geval aan die [slachtoffer] dat (vlees)mes, in ieder geval dat soortgelijke voorwerp, getoond, in ieder geval zichtbaar voor die [slachtoffer] vastgehouden en/of
- zijn, verdachtes, gezicht (dicht) tegen het gezicht van die [slachtoffer] gehouden en/of
(daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: “Nu bedreig ik je pas.”, althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking.
2.
hij op of omstreeks 6 juni 2009 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon
(te weten [slachtoffer]), meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) bij de
keel/nek/hals heeft vastgepakt en/of (vervolgens) (op/in) de keel heeft (dicht)
geknepen/gedrukt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 november 2008 in de
gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) op/tegen/in de rug, in ieder geval
op/tegen/in het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geduwd, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit omdat geen sprake zou zijn van een bedreiging, nu aangeefster op het moment dat verdachte het mes boven haar hoofd hield, zich niet bedreigd voelde. Ter zake het onder 3 ten laste gelegde is er geen aangifte van [slachtoffer] en dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank oordeelt dat er door verdachte geuite bedreiging op 6 juni 2009 wel degelijk vrees heeft opgewekt bij de aangeefster. Zij verwijst daarbij naar de aangifte van mevrouw [slachtoffer], waarin zij verklaart: “[verdachte] hield het mes met zijn andere hand omhoog vlakbij mijn gezicht. Op dat moment stond hij tegen me aan met zijn gezicht dicht tegen mijn gezicht. Ik dacht op dat moment dat ik dood zou gaan en schreeuwde dat hij op moest houden.”
De rechtbank wijst er bovendien op dat het niet nodig is dat de bedreiging in het concrete geval een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in haar vrijheid voelde aangetast. De bedreiging dient van een dusdanige aard te zijn dat ze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier een aangifte bevindt van [slachtoffer]. In het proces-verbaal van verhoor van 8 juni 2009 is opgenomen dat [slachtoffer] als aangeefster is gehoord. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze aangifte gedaan is vóórdat de verdachte en de vader van aangeefster over het onder 3 ten laste gelegde zijn gehoord.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 juni 2009 in de gemeente Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend,
- met een vleesmes, omhoog geheven in zijn, verdachtes, hand op die [slachtoffer] afgelopen en
- dat vleesmes vlakbij het gezicht van die [slachtoffer] gehouden terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] bij de keel/nek/hals vast had en
- dat vleesmes, in die richting van het lichaam van die [slachtoffer] gehouden, in ieder geval aan die [slachtoffer] dat vleesmes getoond, en
- zijn, verdachtes, gezicht dicht tegen het gezicht van die [slachtoffer] gehouden en
daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: “Nu bedreig ik je pas.”.
2.
hij op 6 juni 2009 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon te weten
[slachtoffer] met kracht bij de keel/nek/hals heeft vastgepakt, waardoor deze letsel
heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
3.
hij in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 november 2008 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] met kracht tegen de rug heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2 en 3, telkens:
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd zoals deze hierna is bepaald, waarbij nog het volgende wordt overwogen.
Huiselijk en relationeel geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan meestal nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid. De rechtbank neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij geweld heeft toegepast terwijl er jonge kinderen bij aanwezig waren.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat naast de oplegging van een taakstraf, een voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 september 2009;
- een voorlichtingsrapport d.d. 27 augustus 2009, uitgebracht door M. van Norde, reclasseringswerker van Reclassering Nederland;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het onderhouden van contact met het Budget Bureau Almere en/of het volgen van een behandeling bij de Waag, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. M.A. Pot en M.A.A. ter Meer-Siebers rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2009.
Mrs. M.A. Pot en M.A.A. ter Meer-Siebers waren buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.