RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07/400014-09 (Promis)
Uitspraak: 15 september 2009
(verdachte),
geboren op (geboorteplaats),
wonende te (ardres)
gedetineerd in het Huis van Bewaring te Almere.
HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 19 maart 2009, 9 juni 2009 en 1 september 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.C. van Haren, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. W.J.A. Wichers Hoeth, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht. De verdachte is in persoon verschenen.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 07 januari 2009 in de gemeente Zwolle met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (benadeelde partij 1) heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, één of meer bankpasjes, een politielegitimatie en/of een ziekenfondspas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij 1), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die (benadeelde partij 1) bij de hals, althans het lichaam heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of vervolgens tegen die (benadeelde partij 1) heeft gezegd of geroepen: “Ik heb een pistool op je gericht, geef me je portemonnee, althans woorden van dergelijke aard en/of een steekvoorwerp naar die (benadeelde partij 1) heeft gericht en/of gericht gehouden;
2. hij op of omstreeks 07 januari 2009 in de gemeente Zwolle met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (benadeelde partij 2) heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of geld, in elk geval van enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die (benadeelde partij 2) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of vervolgens tegen een muur heeft geduwd en/of een mes, althans een steekvoorwerp heeft gericht en/of gericht gehouden naar die (benadeelde partij 2) en/of tegen die (benadeelde partij 2) heeft gezegd: “Ik wil geld hebben, laat mij je portemonnee zien” en/of “geef mij het geld”, althans woorden van dergelijke aard;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde, te weten - kort gezegd - de afpersing van (benadeelde partij 1) en (benadeelde partij 2).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, althans (ook) aangegeven dat het onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman geconcludeerd tot vrijspraak. Hij heeft betoogd, dat er geen sprake is van dezelfde modus operandi. Er is slechts een aangifte en de politie heeft verzuimd onderzoek te doen naar bijvoorbeeld de student waar het slachtoffer zou hebben aangebeld. Bovendien heeft de herkenning van verdachte plaatsgevonden op basis van slechts een enkelvoudige fotoconfrontatie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. De hierna volgende bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen.
Op 7 januari 2009 omstreeks 22.25 uur kwam (benadeelde partij 2) (het slachtoffer van het onder 2 ten laste gelegde feit) met de trein in Zwolle aan. Zij had haar fiets gestald in de Venestraat. Toen ze bij haar fiets was haalde ze haar fietssleutel uit haar rugzak. Op dat moment kwam er een man op een fiets aanrijden. De man pakte (benadeelde partij 2) met beide handen aan haar schouders, duwde haar tegen de muur en hield haar stevig vast. De man hield in zijn rechterhand een mes en hield dat onder de kin van (benadeelde partij 2). Het was een klein mesje met een houten heft. Het lemmet was erg vies en roestig. De man zei op een dwingende maar zachte toon dat hij geld wilde hebben. (benadeelde partij 2) gaf hem een briefje van 10 euro en muntgeld. De man fietste weg de Venestraat in.
(benadeelde partij 2) heeft de volgende beschrijving van haar belager gegeven: donkere man, Antilliaans uiterlijk, leeftijd tussen de 30 en 50 jaar, ongeschoren uiterlijk, baard van enkele dagen, droeg een beige/grijze jas met capuchon over zijn hoofd, jas was geen heupmodel, sprak Nederlands met Antilliaans/Surinaams accent, rond de 1.85 meter, rook naar alcohol, voor mijn gevoel dronken, wist wel wat hij deed, reed op een oude damesfiets.
Eveneens op 7 januari 2009 omstreeks 23.35 uur heeft (benadeelde partij 1) (het slachtoffer van het onder 1 ten laste gelegde feit) een café gevestigd aan het Gasthuisplein in Zwolle verlaten. Zij is door de binnenstad van Zwolle richting haar huis gelopen. Toen zij bij de winkel Bristol in de doorgang richting de Nieuwstraat liep hoorde zij een fiets achter zich aankomen. Ze zag een donker gekleurde man voorbij fietsen met een lichtkleurige jas. Het was duidelijk te horen dat de trapper van zijn fiets aanliep tegen de kettingkast van een lichtblauwe damesfiets. Toen (benadeelde partij 1) ter hoogte van de winkel Dille & Kamille was zag ze dat de man haar weer tegemoet kwam fietsen en zijn fiets neergooide. De man pakte (benadeelde partij 1) met zijn linkerarm vast om haar hals en zei: “Ik heb een pistool op je gericht, geef me je portemonnee.” (benadeelde partij 1) zag dat de man in zijn rechterhand een steekvoorwerp had. Ze heeft het heft van het mes niet kunnen zien, maar ze zag dat het lemmet een dof zwartachtige kleur had en ze vond dat het er erg vies uit zag. (benadeelde partij 1) heeft haar portemonnee met inhoud aan de man gegeven. Vlak voordat de man weer op zijn fiets stapte heeft (benadeelde partij 1) de achterkant van zijn fiets vastgepakt en tegen de man aangegooid. De man fietste weg in de richting van de Broerenkerk. (benadeelde partij 1) heeft vervolgens de politie gebeld.
(benadeelde partij 1) heeft de volgende omschrijving van de overvaller gegeven: man van ongeveer 30 jaar, ongeveer 1.85 meter, donker, Antilliaans, zwart haar, korte dreads danwel spikeachtig haar, sprak Nederlands met een Antilliaans accent, droeg een diamantachtige oorbel en een lichtkleurige winterjas.
Omstreeks 23.45 uur kregen verbalisanten de melding dat er een vrouw was beroofd met een mes. Verbalisanten stonden op de Jufferenwal in Zwolle en zagen een Antilliaanse man vanuit de richting van de Melkmarkt fietsen die grotendeels aan het aan hen opgegeven signalement voldeed. Verbalisanten zagen dat de man bij een bushokje ging staan en besloten de man, die in kennelijke staat van dronkenschap leek te zijn, aan te spreken. Op dat moment reed een ander dienstvoertuig langs met daarin aangeefster (benadeelde partij 1).
(benadeelde partij 1) zag naast het bushokje een fiets die zij herkende als de fiets van de man die haar beroofd had. Vervolgens zag zij politieagenten met een man in gesprek. (benadeelde partij 1) herkende die man als zijnde de man die haar beroofd had.
Een verbalisant is op de fiets van verdachte naar het hoofdbureau gefietst. Het betrof een lichtblauwe damesfiets. Verbalisant zag een slijtageplek op de kettingkast van de fiets en tijdens het fietsen voelde hij dat de trappers tegen de kettingkast aanliepen. (benadeelde partij 1) heeft verklaard dat toen de agent wegfietste ze zag dat de fiets geen werkend achterlicht had en dat haar dat ook al was opgevallen op het moment dat de man haar – de rechtbank begrijpt: eerder die nacht - voorbij was gefietst.
Bij de insluiting is bij verdachte onder meer een bankbiljet van 10 euro en een muntstuk van 5 eurocent aangetroffen. Verdachte was gewond aan zijn hand.
(benadeelde partij 2) heeft een dag na haar beroving aangifte gedaan. Aan haar is een full-body-foto getoond van verdachte. (benadeelde partij 2) herkende de man als haar belager.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de drie dagen rond 7 januari 2009 onder invloed was van drugs, pillen en alcohol en dat hij niet meer weet wat er is gebeurd. Het kan zijn dat hij (benadeelde partij 1) heeft beroofd. Verdachte weet niet hoe hij op 7 januari 2009 gewond is geraakt aan zijn hand. Op de foto die door de politie aan (benadeelde partij 2) is getoond (dossiernummer 19) herkent verdachte zichzelf. Verdachte heeft verklaard dat de jas op de foto zijn jas is en dat hij daaronder een tweede jas aanheeft. De jas was een beige jas en hij had die jas op 7 januari 2009 aan.
De rechtbank overweegt dat de berovingen van (benadeelde partij 2) en (benadeelde partij 1) op 7 januari 2009 vlak na elkaar in het centrum van Zwolle zijn gepleegd en dat sprake is geweest van een vergelijkbare modus operandi, waarbij een man op een damesfiets een vrouwelijk slachtoffer heeft benaderd, vastgepakt en vervolgens bedreigd met een vies mes en waarbij om geld is gevraagd. Verdachte was ten tijde van de berovingen op een damesfiets in de binnenstad van Zwolle. Door beide slachtoffers is de overvaller omschreven als een donkere man met Antilliaans uiterlijk met een Antilliaans danwel Surinaams accent, ongeveer 1.85 meter lang, met een leeftijd van 30 respectievelijk een leeftijd tussen de 30 en 50 jaar, met een beige/grijze respectievelijk lichte jas. Deze omschrijvingen passen - blijkens de in het dossier bevindende foto van verdachte en blijkens het onderzoek ter terechtzitting - bij verdachte. (benadeelde partij 2) heeft verder verklaard, dat de dader dronken was en een baard had van enkele dagen. (benadeelde partij 1) heeft verklaard dat de dader korte dreads danwel spikeachtig haar had en een diamantachtige oorbel. De rechtbank stelt op basis van voormelde foto en het onderzoek ter terechtzitting vast, dat ook die overige door de slachtoffers omschreven specifiekere kenmerken bij verdachte passen. (benadeelde partij 1) heeft verdachte korte tijd na de beroving in de binnenstad van Zwolle als dader aangewezen. Daarbij heeft (benadeelde partij 1) verklaard dat de dader reed op een lichtblauwe damesfiets, waarvan de trappers aanliepen aan de kettingkast en waarvan het achterlicht niet werkte. De fiets van verdachte voldeed aan deze kenmerken. Verder heeft (benadeelde partij 1) verklaard, dat zij de fiets van de dader tegen de dader heeft aangegooid, terwijl verdachte die avond gewond was aan zijn hand en voor die verwonding ter terechtzitting geen verklaring heeft kunnen geven. (benadeelde partij 2) heeft verklaard een briefje van 10 euro (en muntgeld) aan verdachte te hebben afgegeven, terwijl bij verdachte bij zijn insluiting een briefje van 10 euro is aangetroffen. (benadeelde partij 2) heeft verdachte bij een enkelvoudige full-body-fotoconfrontatie aan met name zijn gezicht en jas herkend als zijnde haar belager . Ze heeft daarbij verklaard, dat ze vond dat hij er slecht uitzag, net als de man op de foto.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat bij het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie voor het bewijs behoedzaamheid op haar plaats is.
De enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie behoeft er echter niet zonder meer toe te leiden dat die herkenning om die reden voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten. Een dergelijke herkenning kan als ondersteuning van het reeds aanwezige bewijs dienen. Op grond van eerder vermelde vastgestelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de herkenning van (benadeelde partij 2) van verdachte bij een enkelvoudige fotoconfrontatie voldoende betrouwbaar om bij te dragen aan het bewijs tegen de verdachte, mede gelet op het feit dat de resultaten hiervan steun vinden in voormelde andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. hij op 7 januari 2009 in de gemeente Zwolle met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld (benadeelde partij 1) heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, één of meer bankpasjes, een politielegitimatie en een ziekenfondspas toebehorende aan (benadeelde partij 1), in elk geval aan een ander dan aan verdachte, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte die (benadeelde partij 1) bij de hals, althans het lichaam heeft vastgepakt en vervolgens tegen die (benadeelde partij 1) heeft gezegd: “Ik heb een pistool op je gericht, geef me je portemonnee, althans woorden van dergelijke aard en een steekvoorwerp naar die (benadeelde partij 1) heeft gericht;
2. hij op 7 januari 2009 in de gemeente Zwolle met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld (benadeelde partij 2) heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, toebehorende aan (benadeelde partij 2), in elk geval aan een ander dan aan verdachte, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte die (benadeelde partij 2) heeft vastgepakt en vervolgens tegen een muur heeft geduwd en een mes, althans een steekvoorwerp heeft gericht naar die (benadeelde partij 2) en tegen die (benadeelde partij 2) heeft gezegd: “Ik wil geld hebben, laat mij je portemonnee zien” en/of “geef mij het geld”, althans woorden van dergelijke aard;
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Afpersing, meermalen gepleegd
strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten.
Verdachts is daarom strafbaar voor wat te zijnen laste bewezen is verklaard.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat
- de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest;
- dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit om oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling geheel achterwege te laten. Verdachte is zich bewust van de neerwaartse spiraal waarin hij terecht is gekomen, maar het gaat nu beter met verdachte. Verdachte zegt nu ook dat hij te ver is gegaan. Hij is gemotiveerd voor een klinische behandeling in verband met zijn verslavingsproblematiek.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door verslavingsreclassering d.d. 4 mei 2009, psychiater R.J.H. Winter d.d. 22 april 2009 en psycholoog J.P.M. van der Leeuw d.d. 6 mei 2009 en 5 augustus 2009 uitgebrachte rapporten.
Genoemde rapporten houden als conclusies – kort gezegd – onder meer in dat ten aanzien van verdachte sprake is van een forse verslavingshistorie en dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis en een gebrekkige verstandelijke ontwikkeling, als gevolg waarvan de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De kans op recidive is groot dan wel zeer groot. Verdachte heeft geen probleeminzicht en onderschat zijn ernstige problematiek in grote mate. Ambulante hulpverleningspogingen zijn er al veel geweest en hebben wegens gebrek aan coöperatie en gebrek aan motivatie van verdachte geen effect kunnen sorteren.
Psychiater R.J.H. Winter heeft overwogen dat een TBS met voorwaarden zeer waarschijnlijk snel zal mislukken, omdat verdachtes intrinsieke motivatie tot verandering minimaal tot afwezig is. Psycholoog J.P.M. van der Leeuw heeft overwogen dat een klinische behandeling binnen een voorwaardelijk kader, doorgaans en overwegend van te korte duur is.
Verdachte behoeft naar de mening van beide deskundigen op grond van zijn langslepende en omvangrijke pathologie en gebrek een eveneens langdurig en dwingend kader en naar de mening van deskundigen kan dit alleen plaatsvinden in het kader van een onvoorwaardelijke TBS-maatregel.
De deskundigen concluderen dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, een dergelijke behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met bevel van verpleging van overheidswege vordert, mede ook gelet op het geconstateerde gebrek aan ziekte-inzicht en gebrek aan intrinsieke motivatie voor behandeling bij verdachte.
De rechtbank neemt voormelde conclusies op de in de rapporten daarvoor bijeengebrachte gronden over en maakt het oordeel van de deskundigen tot het hare.
De rechtbank concludeert dat er bij verdachte kan worden gesproken van een zekere mate van verwijtbaarheid van de door hem gepleegde feiten, hetgeen er ook toe heeft geleid de verdachte strafbaar te achten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur moet worden opgelegd, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen de grote maatschappelijk onrust die geweldsdelicten als de onderhavige veroorzaken en de vergaande en vaak langdurige psychische gevolgen die een dergelijk feit, naar algemeen bekend mag worden verondersteld, op de slachtoffers kunnen hebben.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een – 33 pagina’s tellend - de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 mei 2009, waaruit volgt dat verdachte reeds vele malen eerder voor vermogens- en (soortgelijke als de onderhavige) geweldsdelicten is veroordeeld
De rechtbank is daarnaast, op grond van rapportages van de gedragsdeskundigen, van oordeel dat er, als gevolg van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bij verdachte sprake is van een zodanig gevaar voor herhaling van soortgelijke gewelddadige delicten ten opzichte van personen, dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte en een in dat kader te realiseren intensieve behandeling van verdachte eist en geeft ook een last tot verpleging van overheidswege, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
De officier van justitie heeft gevorderd, dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 765,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (benadeelde partij 1) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is - gelet op de aard van het jegens de benadeelde partij gepleegde feit en de inhoud van het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces met bijlagen en als zijnde niet, dan wel onvoldoende, weersproken - genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 750,- aan immateriële schade en een bedrag van € 15,- (de post “twee bankpassen”) aan materiële schade (= totaal € 765,-), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is tot zover toewijsbaar.
De rechtbank zal aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van
€ 765,- ten behoeve van de benadeelde partij.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 1), wonende te Zwolle, van een bedrag van € 765,- (zegge: zevenhonderd vijfenzestig euro).
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 765,- ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij 1), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mrs. F. Koster en L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2009.
Mr. Goffin is wegens uitstedigheid niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.