RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.440037-09
Uitspraak: 15 september 2009
(verdachte),
geboren op geboorteplaats,
wonende te (adres),
thans in voorarrest verblijvende in het Huis van bewaring te Zwolle.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Karakaya, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. W. Ludwig, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de veroordeling van verdachte terzake het onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde tot:
- een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 6 maanden;
- de toewijzing van de vorderingen van alle benadeelde partijen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft de eerder ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 07.480440-07 ter zitting d.d. 1 september 2009 ingetrokken.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting d.d. 23 april 2009 gewijzigd).
Bewijsoverwegingen
Onder 2 is ten laste gelegd dat verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk tegen de politieauto met daarin verbalisanten (naam 1) en (naam 2) zijn gebotst.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een opzettelijke botsing tegen de politieauto. De auto van verdachten is in de slip gekomen, heeft daardoor de vangrail geraakt en heeft daarna bij het uitrollen de politieauto geschampt.
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte plankgas heeft gegeven richting de politieauto en daardoor bewust het aanmerkelijke risico heeft aanvaard dat hij beide inzittende verbalisanten zwaar letsel zou toebrengen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verbalisanten (naam 1) en (naam 2) hebben, zakelijk weergegeven, verklaard dat (naam 2) net uit de politieauto wilde stappen en al één been uit de auto had toen de auto van verdachten op een afstand van circa 2 meter vanuit stilstand met hoge snelheid recht op de politieauto af kwam rijden. Volgens de verbalisanten werd het rechter voorportier vol geraakt door de auto van de verdachten.
Bij de rechter-commissaris hebben twee brigadiers van de Technische Verkeersanalyse Regiopolitie IJsselland, (brigadier 1) en (brigadier 2), een verklaring afgelegd met betrekking tot de geconstateerde schade aan de auto’s en de mogelijke toedracht van de botsing.
(brigadier 1) heeft verklaard dat aan de hand van de schade is te zien dat er niet door de Citroën (de auto van verdachten) is ingereden op de Zafira (politieauto) in de zin van een forse botsing. De Citroën kan geen haakse beweging van voor naar achter of van achteren naar voren op de Zafira hebben gemaakt. (brigadier 1) en (brigadier 2) denken dat de schade van voor naar achteren is ontstaan. De lezing van de verdachten met betrekking tot de toedracht van het ongeval is volgens (brigadier 1) voorstelbaar. Volgens (brigadier 1) heeft de botsing plaatsgevonden met lage snelheid, omdat er bij een botsing met hoge snelheid veel meer schade zou zijn geweest. Hij zou de schade als een schampschot aan willen duiden.
(brigadier 2) verklaart dat kan worden uitgesloten dat de Citroën dwars frontaal is ingereden op de Zafira. Er is geen frontale botsing geweest. Er is sprake van een veegspoor. Het spoor loopt door van de voorportier aan de passagierszijde naar achteren en de indeuking blijft even diep. Het betreft een lichte schade.
Het technische bewijs geeft derhalve een ander beeld van hetgeen er gebeurd is, dan wat de verbalisanten (naam 1) en (naam 2) hierover verklaren. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verklaringen van (brigadier 1) en (brigadier 2), er geen sprake is geweest van een frontale botsing tussen de auto van verdachten en de politieauto met daarin de verbalisanten (naam 1) en (naam 2).
De rechtbank gaat er vanuit dat de verbalisanten (naam 1) en (naam 2) een oprechte weergave van hun beleving van de werkelijkheid hebben gegeven, maar dat hun waarneming wellicht door de heftige omstandigheden is ingekleurd.
Het is voorstelbaar dat het is gegaan zoals door de verdachten is verklaard en hetgeen door de verbalisanten (naam 1) en (naam 2) is verklaard stemt niet overeen met het technische bewijs. Het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat verdachten opzettelijk tegen de politieauto zijn aangereden. De rechtbank zal verdachten derhalve vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De verdachte dient van het onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 3 subsidiair en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 04 februari 2009 in de gemeente Deventer tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid ringen toebehorende aan (juwelier), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen (benadeelde partij 1) en (benadeelde partij 2), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- met een bivakmuts op het pand/ de winkel van (juwelier) is/zijn binnengekomen, en
- tegen die (benadeelde partij 1) en (benadeelde partij 2) heeft/hebben gezegd: "Dit is een overval" en "Ik wil geld, ik wil geld", en
- een puntig voorwerp aan die (benadeelde partij 2) heeft getoond en
- met een hard voorwerp, de vitrines heeft kapot geslagen,
hij op 04 februari 2009 in de gemeente Deventer tezamen en in vereniging met een ander , met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
bedreiging met geweld (benadeelde partij 2) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan (juwelier), welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- met een bivakmuts op het pand/ de winkel van (juwelier) zijn/is binnengekomen, en
- tegen die (benadeelde partij 2) heeft/hebben gezegd: "Dit is een overval" en"Ik wil geld, ik wil geld", en
- een puntig voorwerp aan die (benadeelde partij 2) heeft getoond en
- met een hard voorwerp, de vitrines heeft kapot geslagen.
3 subsidiair.
hij op 04 februari 2009 in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander kentekenplaten (XX-XX-XX) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die kentekenplaten redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
4.
hij op 04 februari 2009 in de gemeenten Borne en Almelo als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A1,
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 180 km/u, althans met een veel hogere snelheid dan de aldaar geldende maximum snelheid van 120 km/u, en daarbij andere weggebruikers (personenauto"s en/of vrachtauto's) rechts over de aldaar gelegen vluchtstrook is gepasseerd, en
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 km/u, althans met een veel hogere snelheid dan de aldaar (in verband met wegwerkzaamheden) geldende maximumsnelheid van 70 km/u, en daarbij een op die weg rijdende vrachtauto rechts, over de vluchtstrook, is gepasseerd en over op de daar, in verband met die wegwerkzaamheden, op het wegdek liggende strippen is gereden,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Van het onder 1, 3 subsidiair en 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het onder 1 bewezene levert op de misdrijven:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht,
afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317 juncto artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3 subsidiair bewezene levert op het misdrijf:
medeplegen van schuldheling,
strafbaar gesteld bij artikel 417bis juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 4 bewezen levert op de overtreding:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tezamen met een ander een overval gepleegd op een juwelier. Zij hebben daarbij een ploertendoder en een moker gebruikt om te dreigen en om het glas van de vitrines in te slaan. Het op een dergelijke wijze onder druk zetten van mensen die bezig zijn hun werk te doen, is zeer kwalijk en beangstigend voor de slachtoffers en de mensen in hun omgeving. Het kan als algemeen bekend worden verondersteld dat slachtoffers van dit soort misdrijven met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nog gedurende lange tijd angstgevoelens hebben waardoor zij in hun dagelijks functioneren worden belemmerd.
Om na de gepleegde overval te ontkomen aan de politie heeft de verdachte ook nog zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond op de Rijksweg A1, waarbij hij uiteindelijk zelf van de weg is geraakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 6 juli 2009 waaruit blijkt dat verdachte in 2007 is veroordeeld voor een poging zware mishandeling en een bedreiging.
Op 24 juli 2009 heeft de psycholoog I.I. van de Klaauw gerapporteerd dat verdachte niet wil meewerken aan een psychologisch onderzoek.
De reclassering heeft op 12 augustus 2009 een adviesrapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. De reclassering meldt dat er sprake is van problematiek op diverse leefgebieden, maar dat het zonder psychologisch onderzoek niet mogelijk is om een plan van aanpak op te stellen. Derhalve kan de reclassering verdachte geen hulp en steun bieden.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat ten aanzien van de misdrijven de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Gelet op de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde is de duur van de gevangenisstraf korter dan door de officier van justitie is gevorderd.
Voor de overtreding van de Wegenverkeerswet zal de rechtbank verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzeggen voor de duur van 6 maanden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij (benadeelde partij 2)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij
(benadeelde partij 2) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de toelichting bij het voegingsformulier, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2000,--, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts terzake van het onder 1 bewezen verklaard aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 2000,-- ten behoeve van het slachtoffer
(benadeelde partij 2).
Benadeelde partij (benadeelde partij 1)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij
(benadeelde partij 1) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de toelichting bij het voegingsformulier, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1000,--, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij 1) dient voor het meerdere, als zijnde onvoldoende onderbouwd, te worden afgewezen.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts terzake van het onder 1 bewezen verklaard aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1000,-- ten behoeve van het slachtoffer
(benadeelde partij 1).
Benadeelde partij (benadeelde partij 3)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij
(benadeelde partij 3) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de toelichting bij het voegingsformulier, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 3750,--, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts terzake van het onder 1 bewezen verklaard aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 3750,-- ten behoeve van het slachtoffer
(benadeelde partij 3).
Benadeelde partij (naam 1)
De verdachte zal van het aan deze vordering ten grondslag liggende feit worden vrijgesproken en derhalve zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij (naam 1) in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Benadeelde partij (naam 2)
De verdachte zal van het aan deze vordering ten grondslag liggende feit worden vrijgesproken en derhalve zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij (naam 2) in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Benadeelde partij (benadeelde partij 4)
De verdachte zal van het aan deze vordering ten grondslag liggende feit worden vrijgesproken en derhalve zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij (benadeelde partij 4) in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 3 subsidiair en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Ten aanzien van de misdrijven (feit 1 en 3 subsidiair)
De rechtbank veroordeelt de verdachte voor de misdrijven tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 6 maanden, niet tenuitvoer worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van de overtreding (feit 4)
De rechtbank ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 6 maanden.
Ten aanzien van de benadeelde partij (benadeelde partij 2)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 2), wonende te Deventer, van een bedrag van € 2000,-- (zegge: tweeduizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 4 februari 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 2000,--, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij 2), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 2) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 2), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij (benadeelde partij 1)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 1), wonende te Deventer, van een bedrag van € 1000,-- (zegge: duizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 4 februari 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1000,--, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij 1), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 1) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 3), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij 1) voor wat betreft het meer gevorderde af.
Ten aanzien van de benadeelde partij (benadeelde partij 3)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 3), wonende te Deventer, van een bedrag van € 3750,-- (zegge: drieduizend zevenhonderd vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 4 februari 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 3750,--, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij 2), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 3) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 3), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen (naam 1), (naam 2) en de (benadeelde partij 4)
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (naam 1) in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (naam 2) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (benadeelde partij 4) in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. H. Heins, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en A.P. de Jong- de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2009.