ECLI:NL:RBZLY:2009:BK0259

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-630481-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen verdachte wegens poging doodslag en diefstal met geweld

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 oktober 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging doodslag en diefstal met geweld. De verdachte is ten laste gelegd dat hij op 6 december 2008 in Deventer een persoon met een mes heeft gestoken, met de intentie deze van het leven te beroven. Daarnaast werd hem verweten op 15 december 2008 in Apeldoorn een auto te hebben gestolen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen de eigenaar van de auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie was ontvankelijk in zijn vervolging en er waren geen redenen voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen. De verdachte ontkende de diefstal, maar de rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat hij de auto had gestolen en dat hij de poging tot doodslag had gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om een schadevergoeding van € 947,78 te betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte, die een strafblad had met eerdere veroordelingen voor gewelds- en vermogensdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.630481-08 (P)
Uitspraak: 6 oktober 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren op (geboortejaar)
thans verblijvende in (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort.
Als officier van justitie was aanwezig mr. W.S. Ludwig.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 december 2008 in de gemeente Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (slachtoffer) van het leven te beroven, met dat opzet die (slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of buikstreek en/of het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 december 2008 in de gemeente Apeldoorn, op de openbare weg, de (straat) en/of (straat), althans op enige openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (BMW, kenteken xx-xx-xx), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (naam), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die(naam), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die(naam) heeft weggeduwd en/of nadat die(naam) op de motorkap van genoemde personenauto is gesprongen, met die auto is weggereden en is blijven rijden tengevolge waarvan die(naam) van de motorkap is geslingerd en/of gegleden;
en/of, en althans voor zover bovenstaande niet tot een veroordeling mocht
leiden;
hij op of omstreeks 15 december 2008 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (naam), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een personenauto is weggereden terwijl die(naam) op de motorkap van die auto lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 3 december 2007 in de gemeente Kampen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk Mercedes Benz, type 220cdi Sedan), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (naam 2) en/of (naam 3), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel;
althans, voor zover het primair ten laste gelegde niet tot een veroordeling mocht leiden:
hij in of omstreeks de periode 3 tot 12 december 2007 te Kampen, althans Nederland, een auto (Mercedes 220cdi sedan) heeft verworden, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen heeft, terwijl hij ten tijden daarvan wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op of omstreeks 12 augustus 2008 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk Audi, type A4), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (naam 4), financieel adviseurs en/of (naam 5) , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel;
5.
hij op of omstreeks 05 december 2008 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto/bestelwagen (merk Volkswagen, type Caddy), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (naam 6)) en/of (naam 7), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel;
althans, voor zover het bovenstaande onder primair ten laste gelegde niet tot een veroordeling mocht leiden:
hij in of omstreeks de periode van 05 december 2008 tot en met 15 december 2008 in de gemeente Deventer, in elk geval in Nederland, een auto/bestelwagen (merk Volkwagen, Caddy) en/of een autosleutel heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen terwijl hij ten tijden van het voorhanden krijgen van die auto/bestelwagen en/of autosleutel wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, voor zover het bovenstaande onder primair en subsidiair ten laste gelegde niet tot een veroordeling mocht leiden:
hij in of omstreeks de periode van 05 december 2008 tot en met 15 december 2008 in de gemeente Deventer, in elk geval in Nederland, een auto/bestelwagen (merk Volkwagen, Caddy) en/of een autosleutel heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen terwijl hij ten tijden van het voorhanden krijgen van die auto/bestelwagen en/of autosleutel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6.
hij op of omstreeks 15 december 2008 in de gemeente Apeldoorn als bestuurder van een motorrijtuig (een BMW, type 3)) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 480 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie is van oordeel dat het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5 subsidiair en 6 kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 6 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft hij daartoe aangevoerd dat verdachte niet past in het gegeven signalement van de persoon die is weggereden met de auto. Daarnaast voert de verdediging aan dat uit onderzoek naar de door (naam 8) overgelegde kwitantie geconcludeerd wordt dat de stelling dat verdachte de handtekening op deze kwitantie zou hebben gezet niet wordt gesteund door de resultaten van dat handschriftonderzoek. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de herkenning van verdachte op de videobeelden bij het bowlingcentrum niet voldoende is om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Ten aanzien van feit 5 concludeert de raadsman tot vrijspraak omdat het tijdsverloop tussen de diefstal en het aantreffen van de autosleutels bij verdachte, 10 dagen na de diefstal, te groot is om tot bewezenverklaring van diefstal te komen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Op 6 december 2008 wordt door J. Rast melding gemaakt van het feit dat (slachtoffer) in de nacht van 5 op 6 december 2008 is neergestoken, in het ziekenhuis ligt en aangifte wil doen van poging doodslag. (slachtoffer) wordt op 6 december 2008 gehoord en verklaart de nacht daarvoor te zijn gestoken door een man die “(naam )” werd genoemd. Taxichauffeur (naam 9) verklaart dat de persoon die heeft gestoken een fors gedrongen postuur had, een pafferige gelaatsvorm en een kaalgeschoren hoofd. Getuige (naam 9) en getuige (naam 10) wijzen beiden verdachte aan bij de sequentiële fotoconfrontatie waaraan zij meewerken. Eerst op 15 december 2009 wordt verdachte aangehouden en verhoord, in verband met het onder 2 ten laste gelegde. Hij bekent bij dat verhoor (slachtoffer) te hebben gestoken op 6 december 2008. (slachtoffer) heeft ten gevolge van de door verdachte toegebrachte messteken potentieel dodelijk letsel opgelopen .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Op 12 december 2009 is door verdachte in Apeldoorn een auto, BMW voorzien van het kenteken xx-xx-xx, gestolen die toebehoorde aan (naam).
Het latere slachtoffer had haar auto, met draaiende motor, bij een brievenbus stilgezet om een brief te posten. Vervolgens is aangeefster naar de auto gelopen om in te stappen. Op het moment dat zij terugliep naar de auto kreeg zij een duw en zag dat de man die de duw gaf in haar auto stapte. Vervolgens is aangeefster op de motorkap van de auto gesprongen. De man reed weg met de auto, de (weg) op, terwijl aangeefster nog op de motorkap lag. Op het moment dat de auto linksaf sloeg, de (weg) in, kon aangeefster zich niet meer vasthouden en is van de motorkap gegleden . Verdachte bekent dat hij de persoon is die aangeefster heeft geduwd en is weggereden met de auto terwijl aangeefster zich op de motorkap bevond en dat hij uit was op het bezit van de auto om deze te kunnen verkopen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend het geen verdachte onder 2 is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde:
Op 19 maart 2009 is een Mercedes Benz, 220 cdi Sedan, met kenteken xx-xx-xx aangetroffen bij (naam 8) . Deze personenauto is op 3 december 2007 gestolen terwijl de gebruiker van deze auto een paar meter verwijderd was van de auto en de sleutels nog in de auto aanwezig waren.
Getuige (naam 8) verklaart deze auto te hebben gekocht van een persoon die zich (naam 11) laat noemen, na bemiddeling van autobedrijf (naam 12). Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de Mercedes Benz 220 cdi Sedan heeft gestolen die toebehoorde aan (naam 3), althans aan de leasemaatschappij via welke maatschappij de auto bij die (naam 3) in gebruik was.
De door (naam 3) en (naam 13) gegeven signalementen van de dader passen naar het oordeel van de rechtbank, waargenomen hebbende het uiterlijk van verdachte ter zitting,niet bij het uiterlijk van verdachte. Verder zijn de door (naam 8) afgelegde verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet consistent, mede gelet op de diverse verklaringen die hij tegenover derden heeft afgelegd omtrent de manier waarop hij in het bezit is gekomen van de Mercedes en kunnen met het oog daarop niet voor het bewijs gebezigd te worden, te meer nu (naam 14) in zijn verklaring, ook bij de rechter-commissaris, verklaart dat het rond 23 februari 2008 moet zijn geweest dat verdachte bij hem is geweest met genoemde Mercedes. Daarenboven is handschriftonderzoek gedaan naar de door (naam 8) overgelegde kwitantie met daarop een beweerdelijke handtekening van verdachte. Uit dit handschriftonderzoek blijkt dat de stelling dat deze handtekening door verdachte zou zijn gezet geen steun vindt in het onderzoek en de resultaten daarvan.
Wat betreft de subsidiair ten laste gelegde opzet- en schuldheling komt de rechtbank tot vrijspraak nu geen bewijs voorhanden is waaruit volgt dat verdachte in de periode zoals die ten laste is gelegd, enige helingshandeling heeft verricht ten opzichte van deze auto..
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, niet tot bewezenverklaring van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Op 12 augustus 2008 wordt door J. (naam 5) aangifte gedaan van diefstal, diezelfde dag gepleegd, van zijn auto, een Audi A4, sedan, zwart, voorzien van het kenteken xx-xx-xx vanaf de parkeerplaats van bowlingcentrum “naam”, aan de (weg) te Deventer. Aangever heeft zijn auto ter plaatse geparkeerd en gaat naar het bedrijf (naam 9), waar hij werkzaam is, tegenover het bowlingcentrum. Zijn jas hangt hij op in de garderobe van het bedrijf. Die middag hoort hij een auto met hoge snelheid van de parkeerplaats van het bowlingcentrum afrijden. Hij ziet dat het de auto is die hij in gebruik heeft. Naar aanleiding van deze diefstal worden videobeelden opgevraagd bij bowlingcentrum “naam”. Op deze videobeelden is te zien dat een manspersoon om 16.18:00 uur het bowlingcentrum binnenloopt en vervolgens om 16.18:43 uur dit pand weer verlaat. Om 16:18:55 uur loopt de man in de richting van de later weggenomen auto. Om 16:19:38 uur rijdt de betreffende personenauto het parkeerterrein af. Van de videobeelden worden prints op RI-online geplaatst en de persoon op de videobeelden wordt door verbalisant herkend als zijnde (naam 11) . Vervolgens wordt deze informatie toegevoegd aan de gegevens op RI-online, waarop opsporingsambtenaar (naam 16) verklaart dat hij grote gelijkenis ziet tussen de afgebeelde persoon en (naam 11). Hij verklaart, gelet op de staat van de foto, niet met 100% zekerheid te kunnen vaststellen dat het om verdachte gaat.
Verdachte ontkent deze diefstal te hebben gepleegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze personenauto heeft gestolen. Weliswaar heeft de rechtbank waargenomen ter terechtzitting dat de persoon op de afgedrukte prints van de videobeelden enige gelijkenis vertoont met verdachte, dit levert echter geen bewijs van de ten laste gelegde diefstal op. Met name acht de rechtbank van belang dat de sleutels van de gestolen auto blijkens de aangifte niet in het bowlingcentrum, maar in de garderobe van de bedrijfsruimte in een jas aanwezig waren. Er is in het dossier geen bewijs dat verdachte in het bedrijfspand van (naam 9) aanwezig is geweest, alwaar de autosleutels behorende bij de gestolen auto in de jaszak van aangever zaten.
Het door de verbalisanten gerelateerde naar aanleiding van het bekijken van de videobeelden bewijst niets meer dan dat een op verdachte gelijkende persoon in het bowlingcentrum aanwezig is geweest op die dag, rond het tijdstip van de diefstal. Op deze videobeelden is, blijkens het relaas van de verbalisanten, niet waar te nemen dat het deze op verdachte gelijkende persoon is geweest die in de weggenomen personenauto is gestapt en daarmee van het terrein is afgereden.
De rechtbank merkt daarenboven op:
a) dat het op RI-online vermelden dat het hier om een autodief zou gaan de herkenning door verbalisant Van (naam 15) kan hebben beïnvloed en
b) dat het toevoegen van de identiteitsgegevens van de vermoedelijke dader op RI-online, de herkenning door (naam 16) nog eens te meer kan hebben beïnvloed.
Een en ander brengt mee, dat grote behoedzaamheid moet worden betracht bij het gebruiken van deze herkenningen als bewijsmidel.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
Op 13 december 2008 wordt aangifte gedaan van diefstal door (naam 7) van de bij hem in gebruik zijnde Volkswagen Caddy, met kenteken xx-xx-xx op 5 december 2008 in Deventer tussen 15:45 en 15:50 uur. Aangever had de autosleutel in het contactslot van de auto gelaten zonder dat de motor van de auto draaide. Hij verliet de auto om een pakketje bij een bloemenwinkel af te leveren. Verdachte wordt op 15 december 2008 aangehouden in verband met het onder 2 ten laste gelegde. Bij de insluiting van verdachte werd bij verdachte een autosleutel van het merk Volkswagen aangetroffen. Naar aanleiding van het aantreffen van deze sleutel wordt in de omgeving van de (straks) en de (straat) te Apeldoorn, ter plaatse van het onder 2 ten laste gelegde feit, een onderzoek ingesteld. Op ongeveer 25 meter vanaf de (straat) wordt een Volkswagen Caddy aangetroffen met het kenteken xx-xx-xx. Bij navraag bleek dat deze auto gesignaleerd stond als gestolen. Vervolgens is de bij verdachte aangetroffen autosleutel in beslag genomen en werd door de verbalisanten op de plek waar de Caddy geparkeerd stond getracht deze te openen. De sleutel bleek te behoren bij de aangetroffen Volkswagen Caddy. Verdachte ontkent de Volkswagen Caddy te hebben gestolen. Verdachte heeft de auto geleend van een persoon wiens identiteitsgegevens hij niet bekend wil maken. De persoon die de auto aan hem heeft uitgeleend is niet van onbesproken gedrag en is in het verleden gedetineerd geweest.
De rechtbank komt niet tot bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde (primair) diefstal en (subsidiair) opzetheling. De rechtbank komt niet tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de aanmerkelijke kans dat de betreffende Volkswagen Caddy van misdrijf afkomstig was. op de koop toe heeft genomen maar is wel van oordeel dat verdachte zich – gelet op de kennelijke reputatie van de persoon van wie verdachte heeft gesteld de auto te hebben geleend - had moeten vergewissen van de herkomst van de auto en acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de auto van diefstal afkomstig was.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
Verdachte is op 15 december 2008 aangehouden ter zake van diefstal met geweld. Verdachte is na de diefstal met geweld rijdende in de gestolen auto gevlucht en uiteindelijk staande gehouden op de oprit van de A1 ter hoogte van de (straat). Verbalisanten namen waar dat de adem van de bestuurder naar het inwendig gebruik van alcohol rook, dat hij met dubbele tong sprak en onvast ter been was. Uit het daarop bevolen en gevolgde ademanalyseonderzoek blijkt een ademalcoholgehalte van verdachte van 480 µg/l per liter uitgeademde lucht. Verdachte bekent onder invloed van alcohol te hebben gereden op 15 december 2008 te Apeldoorn en nooit in het bezit van een rijbewijs te zijn geweest.
De rechtbank komt tot het wettig en overtuigend bewijs van het onder 6 aan verdachte ten laste gelegde.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder onder 1, 2, 5 meer subsidiair en 6 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij op 06 december 2008 in de gemeente Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (slachtoffer) van het leven te beroven, met dat opzet die (slachtoffer) meermalen met een mes in de borst en buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 15 december 2008 in de gemeente Apeldoorn, op de openbare weg, de (straat) en/of (straat) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (BMW, kenteken xx-xx-xx) toebehorende aan (naam) welke diefstal werd voorafgegaan en gevolgd van geweld tegen die(naam), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die(naam) heeft weggeduwd en nadat die(naam) op de motorkap van genoemde personenauto is gesprongen, met die auto is weggereden en is blijven rijden tengevolge waarvan die(naam) van de motorkap is gegleden;
5 meer subsidiair.
hij in de periode van 05 december 2008 tot en met 15 december 2008 in de gemeente Deventer een bestelwagen (merk Volkwagen, Caddy) en een autosleutel heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die bestelwagen en autosleutel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
6.
hij op 15 december 2008 in de gemeente Apeldoorn als bestuurder van een motorrijtuig (een BMW, type 3)) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 480 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
Van het 1, 2 en 5 meer subsidiair en 6 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
1. Poging doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht
2. Diefstal voorafgegaan en gevolgd van geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolen te verzekeren, strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht
5 Schuldheling, strafbaar gesteld bij artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
6. Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet, strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet.
DE STRAFBAARHEID
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie en derhalve het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de diverse tekeningen die door getuigen zijn gemaakt van de situatie bij de (xxxxxx), de lezing van verdachte dat hij zou zijn ingesloten niet kan worden bevestigd. De lezing van verdachte dat hij belaagd werd door het latere slachtoffer en een viertal personen die bij het slachtoffer zouden horen wordt niet bevestigd door de getuigenverklaringen. De officier van justitie is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging voortvloeiende uit een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit, ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer of, voor het geval dit verweer niet mocht slagen, op noodweerexces en heeft op grond daarvan geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. Hij heeft ter ondersteuning van dit verweer, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte het feit zou hebben begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waarbij verdachte wellicht de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden, als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en op noodweerexces en overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank oordeelt dat de verklaring van verdachte dat hij werd aangevallen door (slachtoffer) niet aannemelijk is geworden. De door verdachte genoemde omstandigheden van die avond, waaronder het spreken over het moeten terechtkomen van verdachte in de kofferbak van de taxi, de belaging van verdachte buiten het pand van de (xxxxx) en het feit dat verdachte buiten ingesloten zou zijn door de overige aanwezigen , worden niet bevestigd door de getuigenverklaringen. Getuige (naam 9) – bij voorbeeld - spreekt slechts over het begin van een schermutseling, bestaande uit duw- en trekwerk, buiten het pand van de (xxxx) tussen verdachte en (slachtoffer), die onvast ter been was ten gevolge van zijn alcoholgebruik en daarbij ten val is gekomen. Verdachte heeft in het tijdsbestek van enkele minuten dat hij, naar eigen zeggen, binnen in de (xxxx) was, nadat (slachtoffer) en de zijnen de lokaliteit hadden verlaten, ook zelf niet de politie gealarmeerd over de situatie die was ontstaan, terwijl verdachte wel verklaart angst te hebben ervaren gelet op de reputatie van (slachtoffer) en de personen in zijn bijzijn. Overigens verklaart onder andere getuige (naam 10) dat de situatie, op het moment waarop verdachte naar buiten ging, rustig was en dat hij geen angstige indruk heeft waargenomen bij verdachte. De situatie was volgens deze getuige op het moment dat verdachte naar buiten liep niet explosief.
Het is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat (slachtoffer) en de in zijn bijzijn verkerende personen een zodanig hevige tegen verdachte gerichte, acute actie hebben doen ontstaan, dat verdedigend handelen door verdachte was geboden.
Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een noodweersituatie, behoeft het beroep op noodweerexces niet te worden besproken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte een gevangenisstraf van 6 jaren op te leggen, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een lagere straf bepleit, gelet op de het beroep op noodweer(exces) terzake feit 1 en het pleidooi tot vrijspraak terzake de feiten 3, 4 en 5. De raadsman heeft aangevoerd dat, mocht het beroep op noodweer niet gehonoreerd worden, de medeschuld van (slachtoffer) moet meewegen in de straftoemeting. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de conclusies uit de voorhanden zijnde rapportages met betrekking tot de (licht) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is van oordeel dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is gelet op de ernst van met name de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De aard van het door verdachte toegepaste geweld, het meermalen steken met een mes, ten aanzien van (slachtoffer) is van een volstrekt andere orde dan het duw- en trekwerk dat van de zijde van het latere slachtoffer afkomstig was. De rechtbank houdt er rekening mee dat het latere slachtoffer een zeker aandeel heeft gehad in het conflict zoals dit binnen in het café tussen verdachte en hem is ontstaan maar rekent het verdachte ernstig aan dat hij zwaar en blijvend, zelfs potentieel dodelijk, letsel heeft toegebracht aan (slachtoffer).
De rechtbank laat ook zwaar meewegen dat verdachte, enkel en alleen met het oog op zijn eigen bevoordeling en winstbejag, lichamelijk en psychisch letsel heeft toegebracht aan (naam), en haar lijf en leden heeft willen riskeren puur om zichzelf van het bezit van de gestolen auto te verzekeren. Deze traumatische ervaring heeft aan haar welzijn een permanent litteken bezorgd en dient verdacht zwaar aangerekend te worden.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het grote aantal eerdere strafrechtelijke veroordelingen, waarbij verdachte herhaaldelijk tot gevangenisstraffen is veroordeeld voor onder meer vermogensdelicten en geweldsdelicten. Deze veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages van drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog, en de rapportage klinische observatie van het Pieter Baan Centrum door F.R. Kruisdijk en P.A.E.M.T. Cremers.
Het Pieter Baan Centrum rapporteert dat zeer beperkt onderzoek naar verdachte mogelijk is gebleken gelet op de weigering van verdachte om mee te werken aan totstandkoming van de rapportage. Slechts geconstateerd is dat sprake is van pathologische aanleg, namelijk de verslavingsgevoeligheid van betrokkene.
Drs. Van der Leeuw concludeert dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er is sprake van misbruik van alcohol, misbruik van amfetamines, misbruik van cannabis, misbruik van cocaïne en van andere middelen, van pathologisch gokken bij een man met een onderliggende gemengde persoonlijkheidsstoornis bestaande uit een antisociale en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Het ten laste gelegde onder 1 kan verdachte licht verminderd toegerekend worden. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te houden.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapportage van drs. Van der Leeuw over en maakt die tot de hare en zal deze meenemen in de op te leggen straf.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straf die de verdachte bij vonnis van de politierechter Zutphen d.d. 16 juli 2008 ter zake van gekwalificeerde diefstal is opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (naam) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de het ingevuld “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” met de daarbij gevoegde bijlagen , genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 947,78, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts ter zake van feit 2 aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 947,78 ten behoeve van het slachtoffer (naam).
BESLISSING
Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 2, 5 meer subsidiair en 6 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2, 5 meer subsidiair en 6 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (naam), wonende te Apeldoorn, van een bedrag van € 947,78 (zegge: negenhonderdzevenenveertig euro en achtenzeventig eurocent).
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 947,78, ten behoeve van het slachtoffer (naam), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2009.