RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.440151-09
Uitspraak: 6 oktober 2009
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2009. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
De officier van justitie, mr. W.S. Ludwig, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 ten laste gelegde tot 3 maanden gevangenisstraf, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, en ten aanzien van feit 2 een geldboete van € 250,--, subsidiair 5 dagen hechtenis.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. hij op 12 juni 2009 in de gemeente Deventer - ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de (adres) weg te nemen hennep toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak en inklimming - met zijn mededader(s) een ruit van die woning heeft verbroken en die woning is binnengeklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. hij op 31 januari 2008 in de gemeente Deventer als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, (straat), zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1. Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, hiervoor omschreven onder feit 1, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de op te leggen straf ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde het volgende.
Verdachte heeft zich eerder schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 107, eerste lid WVW 1994. Op 24 juni 2008 is hij door de politierechter te Zwolle veroordeeld voor, onder meer, rijden zonder rijbewijs in mei 2007, oktober 2007 en december 2007, telkens tot hechtenis van drie dagen. Nu feit 2 op 31 januari 2008 is gepleegd houdt de rechtbank, gelet op het bepaalde in de artikelen 62 en 63 Sr, bij het opleggen van na te melden straf rekening met de (afzonderlijke) straffen die de verdachte bij vonnis van 24 juni 2008 van de politierechter ter zake van deze eerdere overtredingen zijn opgelegd. Dit betekent dat de op te leggen straf thans hoger uitkomt dan door de officier van justitie is geëist maar de rechtbank ziet geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de strafoplegging zoals die door de politierechter is gedaan, ter zake van het onderhavige feit anders zou zijn uitgevallen indien dit feit in die procedure zou zijn meegenomen.
Gelet op het bepaalde in artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank voor de bewezenverklaarde overtreding, feit 2, zonder vermindering afzonderlijk straf opleggen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 augustus 2009;
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 46 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot hechtenis voor de duur van 3 dagen.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en M. Willemse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2009.