RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.410110-08 (P)
Uitspraak: 8 september 2009
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
1 Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2009. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
2 De tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(naam) op of omstreeks 06 september 2007 in de gemeente Kampen als verkeersdeelneemster, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de (weg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl die (naam) niet in het bezit was van een rijbewijs dat motorrijtuig heeft bestuurd, komende van de (straat), met dat motorrijtuig, met een te hoge snelheid, althans met een snelheid te hoog voor een veilig verkeer ter plaatse, naar rechts is afgeslagen, en/of (vervolgens) daarbij haar motorrijtuig niet voldoende onder controle heeft gehouden en/of heeft kunnen houden en/of (vervolgens) daarbij op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is terecht gekomen en/of (vervolgens) frontaal op/tegen een aldaar haar, verdachte, tegemoetkomende fietser is gebotst en/of gereden, waardoor die fietser, althans een ander (genaamd (slachtoffer)), zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele onderbeenbreuk, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, tot/bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 06 september 2007 in de gemeente Kampen opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door dat motorrijtuig aan die (naam) ter beschikking te stellen, althans door haar in de gelegenheid te stellen over dat motorrijtuig te beschikken en door niet in te grijpen toen die (naam) met dat motorrijtuig ging rijden, terwijl hij wist dat die (naam) niet in het bezit was van een rijbewijs.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
Verdachte heeft op 6 september 2007 gesproken met (naam). Daarop is (naam) gaan rijden in de auto van verdachte. Verdachte zat op de stoel naast haar. (naam) reed over de (straat) in Kampen. Ter hoogte van de (poort) sloeg zij rechtsaf de (weg) in en vervolgens botste zij tegen een haar tegemoetkomende fietser, te weten (slachtoffer).
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd, dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het bewijs het navolgende, op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat (naam) geen autorijbewijs had. Toen (naam) achter het stuur was gaan zitten, leerde verdachte haar hoe de auto gestart moest worden. Vervolgens heeft hij haar geleerd om goed in de spiegels te kijken. Hij leerde haar toen hoe zij in de versnelling weg moest rijden. Vervolgens ging (naam) volgens verdachte op de kruising (straat) met de (weg) rechtsaf de (weg) op en nam ze de bocht heel ruim. Zij reed hierdoor op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer. Verdachte zag dat er een fietser op de (weg) reed richting hen. Verdachte reed tegen deze fietser aan. De fietser viel hierdoor.
(naam) heeft verklaard dat ze verdachte had verteld dat ze geen rijbewijs had. Ze vertelde hem dat ze wel eens bij een vriend en bij haar moeder in de auto had gereden, maar dat haar moeder stuurde en dat ze niet goed was in de bochten. Verdachte zei tegen haar, dat hij haar wilde leren om over een rotonde te rijden. Zij heeft toen gezegd dat zij dat niet wilde. Toen zei verdachte dat hij dan alleen met haar een stuk recht door wilde rijden, tot aan de (poort). Zij heeft toen gezegd, dat zij tot de (poort) zou rijden en dat verdachte dan verder moest rijden. Verdachte vond dit goed.
Toen ze achter het stuur was gaan zitten, leerde verdachte haar hoe ze het met de koppeling moest doen. Verder heeft ze verklaard, dat ze ter hoogte van de (poort) voor de kruising stopte. Ze wilde vervolgens een bocht naar rechts maken. Ze zag niet dat er een man aankwam en ze kreeg een botsing met die man.
Verder heeft ze verklaard dat verdachte onder het rijden had gezegd, dat zij moest rijden, ook terug, want hij had bier gedronken.
Het slachtoffer, (slachtoffer), heeft verklaard dat hij met zijn fiets over de (weg) richting de (poort) reed. Hij zag dat een rode auto van links kwam en dat deze auto de bocht heel erg ruim nam en op zijn weghelft kwam. De auto remde niet af, waarop het slachtoffer werd aangereden. Hij had zijn scheenbeen en zijn kuitbeen gebroken.
Getuige (naam) heeft verklaard, dat hij achter de bewuste auto reed en dat de auto slingerend over de weg reed. Op de bewuste kruising sloeg de auto met een wijde bocht rechtsaf.
In de verkeersongevallenanalyse staat dat gezien de eindpositie van de fiets de auto zo goed als zeker op de linker weghelft van de (weg) tegen de fiets is gebotst.
(naam) was niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
In de letselbeschrijving van de GGD staat, dat (slachtoffer) op 6 september 2007 is behandeld op de afdeling Spoedeisende Hulp van de Isalaklinieken te Zwolle. Zowel het scheenbeen als het kuitbeen was vlak boven de enkel gebroken. De botbreuken zijn operatief hersteld (pennen/platen/schroeven).
Ten eerste dient de vraag beantwoord te worden of aan (naam) verweten kan worden, dat zij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, hetgeen oplevert schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet en waardoor aan een ander letsel is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel, dat (naam) niet alleen geen rijbewijs had, maar bovendien over onvoldoende vaardigheid beschikte om een auto te kunnen besturen. (naam) is toch gaan rijden en heeft daarbij een bocht zo ruim genomen, dat ze op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer ging rijden. Ze heeft daarbij verklaard, dat ze de tegemoetkomende fietser niet heeft gezien. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen, dat (naam) aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, hetgeen oplevert schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet.
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat (slachtoffer) ten gevolge van het ongeval een dubbele onderbeenbreuk heeft opgelopen.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of verdachte medeplichtig is geweest aan het hiervoor bedoelde misdrijf. Voor medeplichtigheid geldt dat sprake moet zijn van dubbel opzet; de opzet van de medeplichtige moet gericht zijn op de hulpverlening en daarnaast moet de opzet gericht zijn op het misdrijf dat hij ondersteunt; het (in dit geval culpoze) gronddelict.
Verdachte heeft zijn auto ter beschikking gesteld en heeft daarbij bovendien ook rij-instructies gegeven, waarmee naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend is bewezen dat de opzet van verdachte gericht was op de hulpverlening.
De opzet die gericht moet zijn op het gronddelict, moet zich uitstrekken tot de handeling zelf, niet tot de gevolgen (het letsel). Wie een ander helpt bij een voor derden gevaarlijke onderneming, erop vertrouwend, dat het fatale gevolg zal uitblijven, kan als medeplichtige gestraft worden.
Verdachte wist dat (naam) geen rijbewijs had, maar hij wist bovendien, gezien de uitlatingen van (naam) over haar rijvaardigheid en de instructies die verdachte zelf aan haar gaf vóór en tijdens het rijden, dat zij over onvoldoende vaardigheid beschikte om een auto te kunnen besturen. Desondanks heeft hij haar zijn auto ter beschikking gesteld en niet ingegrepen toen zij ging rijden. Verdachte heeft daarmee (naam) geholpen bij een voor derden gevaarlijke onderneming, erop vertrouwend, dat het fatale gevolg uit zou blijven. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte medeplichtig is geweest aan het door (naam) gepleegde misdrijf, zoals hierna in de bewezenverklaring vermeld.
4.4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigende bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(naam) op 6 september 2007 in de gemeente Kampen als verkeersdeelneemster, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de (weg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl die (naam) niet in het bezit was van een rijbewijs dat motorrijtuig heeft bestuurd, komende van de (straat), met dat motorrijtuig, naar rechts is afgeslagen, en daarbij haar motorrijtuig niet voldoende onder controle heeft gehouden en (vervolgens) daarbij op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is terecht gekomen en (vervolgens) frontaal tegen een aldaar haar, verdachte, tegemoetkomende fietser is gebotst, waardoor die fietser (genaamd (slachtoffer)), zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele onderbeenbreuk, werd toegebracht, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 6 september 2007 in de gemeente Kampen opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door dat motorrijtuig aan die (naam) ter beschikking te stellen en door niet in te grijpen toen die (naam) met dat motorrijtuig ging rijden, terwijl hij wist dat die (naam) niet in het bezit was van een rijbewijs.
Wat meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het volgende strafbare feit op:
Medeplichtigheid aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht,
strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
7.2 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 21 juli 2009 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met een de verdachte betreffend Voorlichtingsrapport van Tactus verslavingszorg, gedateerd 14 juli 2009, en een de verdachte betreffend Aanvullend voorlichtingsrapport van Tactus verslavingszorg, gedateerd 20 augustus 2009.
Uit het eerste rapport blijkt het volgende. Verdachte is verslaafd aan alcohol. In het delictgedrag speelt alcohol een prominente rol. De reclassering is dan ook van mening dat het om recidive te voorkomen noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld voor zijn alcoholafhankelijkheid, hetgeen binnen een klinische of deeltijdbehandeling zou moeten gebeuren. Omdat er geen sprake is van behandelbereidheid, hulpwens of probleeminzicht bij verdachte, zou verdachte daarom alleen vanuit justitiële druk kunnen worden gemotiveerd om deel te nemen aan behandeling. Ten tijde van het opstellen van het rapport was er nog geen zicht op een intake of een opnamedatum bij een verslavingskliniek. Om die reden adviseert de reclassering om de zitting aan te houden omdat dit maximale druk genereert om verdachte op te nemen in een verslavingskliniek.
In het tweede rapport schrijft Tactus, dat op 29 juli 2009 een intakegesprek stond gepland, maar op die dag gaf verdachte aan niet langer mee te willen werken aan een opname in een verslavingskliniek. Verdachte geeft aan dat hij zijn alcoholgebruik niet ziet als een ernstig probleem. Vanwege het feit dat verdachte klinische behandeling voor zijn alcoholgebruik afwijst, is het voor de reclassering niet mogelijk een plan van aanpak op te stellen waarmee kan worden geïntervenieerd in de kans op recidive. De reclassering adviseert vervolgens een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank is, gelet op de ernst van het feit en de ernstige gevolgen die het onverantwoordelijke gedrag van verdachte heeft gehad, en gelet op het feit dat verdachte op geen enkele wijze zijn verantwoordelijkheid neemt, noch jegens het slachtoffer, noch door mee te werken met de reclassering en aan opname in een kliniek, noch door ter zitting te verschijnen, van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke werkstraf passend is. De rechtbank legt een werkstraf van minder uren op dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank sluit met de omvang van uren aan bij de straf die aan (naam) wordt opgelegd, omdat het – bijzondere omstandigheden daargelaten – naar het oordeel van de rechtbank niet passend is om de medeplichtige aan een delict een hogere straf op te leggen dan de dader van het delict zelf.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 40 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. de Jong-de Goede, voorzitter, mrs. F. Koster en L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 september 2009.