ECLI:NL:RBZLY:2009:BK0005

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/400202-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel met poging tot zwaar lichamelijk letsel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 september 2009, stond de verdachte terecht voor de mishandeling van zijn levensgezel op 25 juli 2009 in Zwolle. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, door haar meermalen te slaan en te schoppen, terwijl zij bewusteloos op de grond lag. De officier van justitie achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, onder andere vanwege tegenstrijdige getuigenverklaringen.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen, hoewel verschillend, objectief en betrouwbaar waren. De rechtbank vond voldoende bewijs dat de verdachte zijn vriendin had mishandeld, wat resulteerde in pijn en letsel, zoals bevestigd door de verklaring van het slachtoffer aan het ambulancepersoneel. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel en dat het slachtoffer geen pijn had ondervonden.

Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en het strafrechtelijk verleden van de verdachte, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk was om de ernst van de zaak te onderstrepen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/400202-09 (P)
Uitspraak: 17 september 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres)
thans verblijvende (verblijfplaats)
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 3 september 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Pol, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 25 juli 2009 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, althans aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam/het gezicht/het hoofd van die (slachtoffer) heeft geslagen/gestompt en/of (terwijl die (slachtoffer) bewusteloos op de grond lag) meermalen, althans éénmaal (met kracht) heeft geschopt/getrapt tegen/in de maag(streek) en/of het lichaam en/of (met kracht) heeft getrokken aan de haren en/of (vervolgens) het haar losgelaten (waardoor het gezicht en/of het hoofd van die (slachtoffer) op de grond viel) en/of die (slachtoffer) (aan het haar) over de grond heeft getrokken/gesleept, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juli 2009 te Zwolle opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten (slachtoffer), meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam/het gezicht/het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of (terwijl die (slachtoffer) bewusteloos op de grond lag) meermalen, althans éénmaal (met kracht) heeft geschopt/getrapt tegen/in de maag(streek) en/of het lichaam en/of (met kracht) heeft getrokken aan de haren en/of (vervolgens) het haar heeft losgelaten (waardoor het gezicht en/of het hoofd van die (slachtoffer) op de grond viel) en/of die (slachtoffer) (aan het haar) over de grond
heeft getrokken/gesleept;
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde gerefereerd
aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde
wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de door de getuigen (naam 1 en (naam 2) afgelegde verklaringen op essentiële punten van elkaar verschillen, dat de door hen afgelegde verklaringen bovendien verschillen van de door getuige (naam 3) afgelegde verklaring en dat getuige (naam 3) het relaas van verdachte wel bevestigt.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden gesproken van de aanzienlijke kans op zwaar lichamelijk letstel door het handelen van verdachte.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het slachtoffer pijn of letsel heeft ondervonden.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het bewijs het navolgende, op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen.
Uit de door getuige (naam 2) bij de politie afgelegde verklaring, gelezen in samenhang met de andere gehanteerde bewijsmiddelen, blijkt dat verdachte zijn vriendin (slachtoffer), terwijl zij bewusteloos op de grond lag, met zijn handen bij het haar heeft gepakt en haar lichaam twee á drie meter over straat heeft getrokken . Uit de door getuige (naam 4) bij de politie afgelegde verklaring blijkt bovendien dat verdachte zijn vriendin één keer met redelijke kracht met zijn voet in de buik heeft getrapt, dat verdachte zijn vriendin (vervolgens) met zijn rechterhand bij de haren heeft gepakt, haar hoofd omhoog heeft getrokken en haar haren heeft losgelaten waardoor zij met de zijkant van haar gezicht op straat is gevallen .
Blijkens de door getuige (naam 3) bij de politie afgelegde verklaring heeft verdachte geprobeerd om zijn vriendin overeind te trekken maar heeft verdachte zijn vriendin vervolgens losgelaten waardoor zij met haar hoofd op de grond is gevallen en heeft verdachte zijn vriendin daarnaast meermalen, telkens harder, met zijn vlakke hand in het gezicht geslagen .
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen heeft de vriendin van verdachte verklaard dat verdachte haar een klap heeft gegeven .
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de vriendin van verdachte tegenover het personeel van de ambulance heeft gezegd: “ik heb een bult op mijn hoofd en ik ben buiten kennis geweest” .
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij heeft geprobeerd om zijn vriendin bij bewustzijn te brengen, dat dit wellicht wat onhandig is gegaan maar dat het niet zijn intentie is geweest om zijn vriendin pijn te doen. De rechtbank acht deze verklaring, mede in het licht van de door de getuigen de (naam) afgelegde verklaringen, welke verklaringen naar het oordeel van de rechtbank als objectief en betrouwbaar zijn aan te merken, niet geloofwaardig. Dit geldt temeer nu het grote bevreemding wekt dat verdachte kort na het voorval tegenover de politie heeft verklaard dat er niets aan de hand was. Dit terwijl zijn vriendin kort daarvoor, zoals ook uit de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring blijkt, bewusteloos op de grond had gelegen. Bovendien droeg zijn vriendin, blijkens het proces-verbaal van aanhouding, op het moment dat zij en verdachte door de politie werden aangesproken, geen schoenen of pantysokken, had zij zwarte vegen op haar onderarm en broek en had zij tranen in haar ogen. Ook dit doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door verdachte geschetste gang van zaken.
Het verweer: getuigen verklaringen verschillen:
De raadsman heeft aangevoerd dat de door de getuigen (naam 2) en (naam 2) afgelegde verklaringen op essentiële punten van elkaar verschillen.
Dit verweer leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de getuigen de (naam) weliswaar verschillende verklaringen hebben afgelegd over hetgeen zij hebben waargenomen, maar dit is verklaarbaar door de verschillende tijdsmomenten dat zij uit het raam hebben gekeken.
Verweer: geen zwaar lichamelijk letsel:
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Dit verweer treft, gelet op het hiervoor overwogene, doel. Hiertoe overweegt de rechtbank dat niet is gebleken hoeveel kracht verdachte heeft aangewend bij de door hem gepleegde handelingen. Gelet hierop dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het verweer: geen pijn of letsel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het slachtoffer pijn of letsel heeft ondervonden.
Ook dit verweer wordt verworpen. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt immers dat de vriendin van verdachte tegenover het personeel van de ambulance heeft gezegd: “ik heb een bult op mijn hoofd en ik ben buiten kennis geweest” . Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee voldoende vast dat sprake is geweest van pijn of letsel. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid is dat het trekken aan de haren pijn oplevert.
D. Bewezenverklaring
Op grond van voorgaande redengevende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigende bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd, met dien verstande dat:
hij op 25 juli 2009 te Zwolle opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, (slachtoffer),
meermalen tegen het gezicht heeft geslagen en (terwijl die (slachtoffer) bewusteloos op
de grond lag) éénmaal heeft getrapt tegen in de maagstreek en (met kracht) heeft
getrokken aan de haren en (vervolgens) het haar heeft losgelaten (waardoor het hoofd van
die (slachtoffer) op de grond viel) en die (slachtoffer) (aan het haar) over de grond
heeft gesleept.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
5. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Subsidiair:
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel,
strafbaar gesteld bij artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd 2 jaar met de bijzondere voorwaarde reclasseringscontact overeenkomstig het plan van aanpak zoals door Tactus gegeven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de door de officier van justitie gevorderde
gevangenisstraf te hoog is. De raadsman heeft verder bepleit dat er op grond van artikel 67a,
derde lid, van het Wetboek van Strafvordering termen bestaan om de voorlopige hechtenis van
verdachte op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn vriendin, terwijl zij bewusteloos op straat lag, mishandeld. In plaats van zich hulpvaardig over haar te ontfermen, heeft verdachte haar hardhandig aangepakt. Zijn vriendin heeft hierdoor een bult op haar hoofd opgelopen en pijn ondervonden. Hij heeft daarmee het directe slachtoffer, maar ook de getuigen van het voorval angst aangejaagd en een gevoel van onveiligheid bezorgd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte – met name ook vanwege zijn eerdere strafrechtelijke veroordelingen - een gevangenisstraf toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om een gedeelte van de aan verdachte toekomende straf in voorwaardelijke vorm op te leggen met daaraan gekoppeld reclasseringscontact.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 augustus 2009;
een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 1 september 2009 uitgebracht door
Tactus verslavingszorg;
8. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot één maand, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens stichting Reclassering Nederland, ook indien zulks inhoudt dat hij zal meewerken aan het plan van aanpak zoals verwoord in het Tactus adviesrapport d.d. 1 september 2009 (met dien verstande dat de melding bij de AFPN op een latere datum dan 10 september 2009 zal dienen te geschieden), zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. E. van den Steenhoven-Drion en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2009.
Mr. J.E. van den Steenhoven-Drion voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.