4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of voldoende wettig bewijs aanwezig is om te komen tot een veroordeling terzake van verkrachting, zoals onder 1 tenlaste is gelegd, gedurende de periode van 1 juni 1998 tot en met 24 januari 2007, de dag waarop de ex-echtgenote van verdachte, [slac[slachtoffer 1]fer 1] aangifte daarvan heeft gedaan.
De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat uit de aangifte onvoldoende concreet naar voren komt dat aangeefster door geweld dan wel bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid gedwongen is tot geslachtsgemeenschap met verdachte.
Meer specifiek mist de aangifte van [slachtoffer 1], mogelijk door de wijze van vraagstellen door de politie, een weergave van concrete gebeurtenissen die een solide fundament zouden kunnen vormen voor wettig en overtuigend bewijs.
Zo verklaart [slachtoffer 1] een aantal malen dat zij in de afgelopen jaren seks heeft gehad met verdachte en dat zij dat niet wilde, doch onvoldoende duidelijk wordt of dit gepaard is gegaan met geweld, dan wel bedreiging daarmee. Ook van andere feitelijkheden, zoals bedoeld in artikel 242 Sr, is onvoldoende gebleken.
Een voorbeeld daarvan is te vinden op pagina 43 van het dossier waar [slachtoffer 1], in haar aangifte van 24 januari 2007 verklaart dat zij twee weken geleden geslagen is door verdachte omdat zij geen seks met hem wilde. Zij zegt vervolgens te zijn mishandeld door verdachte, doch onduidelijk wordt of er toen daadwerkelijk seks heeft plaatsgevonden.
Op diezelfde pagina verklaart [slachtoffer 1] dat verdachte haar dwingt tot seks en dat zij gisteren nog zou zijn verkracht door verdachte, waarvan de beide dochters getuige zouden zijn geweest.
Het lijkt er op dat niet is doorgevraagd hoe de verkrachting zou hebben plaatsgevonden, zodat de kwalificatie van het gebeuren is overgelaten aan [slachtoffer 1], en door de rechtbank niet kan worden getoetst of is voldaan aan de vereisten zoals genoemd in artikel 242 Sr.
Op pagina 48 verklaart [slachtoffer 1] dat verdachte seks met haar wilde, erotische films pakte en als zij dan zei dat zij niet wilde dan werd hij agressief. Op de genoemde agressie is kennelijk niet doorgevraagd, zodat dat punt onvoldoende feitelijk blijft.
Het enige waaruit zou kunnen blijken dat seksuele gemeenschap zou zijn gevolgd op geweld is te vinden op pagina 50, waarin zij verklaart dat zij vijf dagen geleden seks zou hebben gehad met verdachte in Luttelgeest, zij zou zijn geslagen en geschopt door verdachte, doch onduidelijk is of hetgeen daarop volgt, het brengen van [slachtoffer 1] naar de slaapkamer door verdachte, op dezelfde situatie ziet.
Hetgeen [slachtoffer 1] vervolgens op diezelfde pagina verklaart in die zin dat als verdachte seks wilde, zij zei dat zij dat niet wilde en dat verdachte vervolgens sloeg waarna toch seks plaatsvond acht de rechtbank op zichzelf genomen te algemeen om deze alinea bij het bewijs te betrekken.
De verklaring van [slachtoffer 2] afgelegd bij de politie, met name hetgeen is geverbaliseerd op pagina 58, acht de rechtbank terzake van de vermeende verkrachtingen te algemeen om deze te betrekken bij het bewijs.
Nu uit de verklaring van de dochter, [slachtoffer 2], afgelegd bij de rechter-commissaris evenmin kan worden afgeleid dat zij zelf ooggetuige is geweest van seks al dan niet gepaard met dan wel voorafgegaan door geweld danwel bedreigingen daarmee kan niet anders worden geconcludeerd dan dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.