ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ8124

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
155596 - KG ZA 09-128
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H. Huijzer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op crematieas

In deze zaak vorderden eiseressen, [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], de opheffing van een conservatoir beslag dat was gelegd op de urn met de as van [A], de overleden echtgenoot van [eiseres sub 1]. Het beslag was gelegd door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die als nabestaanden van [A] een rouwplechtigheid wilden houden. De procedure begon met een dagvaarding op 18 maart 2009, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 april 2009 en een voortzetting op 25 juni 2009. De voorzieningenrechter moest beoordelen wie de zeggenschap had over de as van [A].

De voorzieningenrechter oordeelde dat de wens van de overledene, zoals vastgelegd in de Wet op de Lijkbezorging, leidend is, maar dat er geen duidelijke uiting van [A] was over de bestemming van zijn as. De rechter concludeerde dat de kinderen van [A] als nabestaanden de beslissingsbevoegdheid over de as hebben, aangezien [eiseres sub 1] niet meer als levensgezel kon worden aangemerkt door de echtscheiding die was uitgesproken maar nog niet ingeschreven. De rechter oordeelde dat de wens van de kinderen, dat de as 'naar huis' komt, gerespecteerd diende te worden.

Uiteindelijk werd het beslag opgeheven en werden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. J.H. Huijzer op 2 juli 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 155596 / KG ZA 09-128
Vonnis in kort geding van 2 juli 2009
in de zaak van
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. W. Doornink, te Hoorn
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. J. Burema, te Almere.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 maart 2009 met producties
- de door mr. Doornink bij brief van 3 april 2009 overgelegde producties
- de mondelinge behandeling ter zitting van 8 april 2009, voortgezet op 25 juni 2009
- de pleitnota van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres sub 1] is gehuwd geweest met [A] (hierna: [A]). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: [eiserres sub 2], geboren op [geboortedatum] (eiseres sub 2) en [B], geboren op [geboortedatum].
2.2. [A] heeft in maart 2008 de echtelijke woning verlaten. Bij beschikking van 1 oktober 2008 is de echtscheiding tussen [eiseres sub 1] en [A] uitgesproken. Voormelde beschikking is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. [A] is op [datum] overleden. Op [datum] is zijn lichaam in opdracht van [eiseres sub 1] gecremeerd.
2.4. [gedaagde sub 1] is de broer van [A]. [gedaagde sub 2] is diens schoonzuster.
2.5. Op verzoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is op 18 februari 2009 conservatoir beslag gelegd onder het Crematorium [woonplaats] op de urn met as van [A]. Samen met een zoon uit een eerder huwelijk van [A] hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gedagvaard voor de rechtbank Zwolle-Lelystad en gevorderd [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] te veroordelen medewerking te verlenen aan het begraven van [A] alsmede te beslissen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en de zoon van [A] de gelegenheid krijgen afscheid te nemen van [A].
3. Het geschil
3.1. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het op 18 februari 2009 gelegde conservatoir beslag op de urn met as van [A] zal opheffen, althans [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen binnen twee dagen na het wijzen van dit vonnis voormeld beslag op te (doen) heffen, zulks onder bepaling dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een dwangsom verbeuren van EUR 500,- per dag indien zij niet voldoen aan het vonnis strekkende tot opheffing van het beslag binnen voormelde termijn, met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van dit geding.
3.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] wensen dat de as van [A] “weer thuis komt” en in hun woning geplaatst wordt, zodat zij een tastbare herinnering aan [A] zullen hebben, hetgeen van belang is voor de verwerking van hun verlies. [eiseres sub 1] meent dat zij beschikkingsbevoegd is ten aanzien van de as van [A]. Ter zitting hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] benadrukt dat het niet hun bedoeling is de as te (doen) verstrooien.
4.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren aan dat zij - als nabestaanden van [A] - een rouwplechtigheid wensen te houden om afscheid van [A] te nemen en dat deze dienst niet zonder de urn met as van [A] kan plaatsvinden. Voorts willen zij de urn begraven. Volgens hen heeft [A] intensief contact met hen onderhouden nadat hij in maart 2008 de echtelijke woning had verlaten. Ter zitting hebben zij verklaard te wensen dat de as in het crematorium blijft totdat daarover in de bodemprocedure zal zijn beslist.
4.3. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.4. Het gaat in deze zaak om de vraag wie de zeggenschap heeft over de as van [A]. Ingevolge 18 lid 1 en 2 van de Wet op de Lijkbezorging geschiedt de lijkbezorging en de bestemming van de as overeenkomstig de wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Tussen partijen is niet in geschil dat [A] zich bij leven niet duidelijk heeft uitgesproken over de vraag of zijn stoffelijk overschot diende te worden begraven of gecremeerd en in het laatste geval wat er met zijn as moest gebeuren. Derhalve zal naar redelijkheid en met afweging van de gevoelens en belangen van de nabestaanden een bestemming aan de as moeten worden gegeven. De Wet op de Lijkbezorging kent geen definitie van nabestaande. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat als nabestaanden moeten worden aangemerkt de levensgezel, kinderen en overige bloed- en aanverwanten van de overledene en dat de levensgezel in beginsel de meest gerede persoon is om over de asbestemming te beslissen. Gelet op het feit dat tussen [eiseres sub 1] en [A] de echtscheiding was uitgesproken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [eiseres sub 1] niet meer als levensgezel van [A] kan worden aangemerkt, ook al was de echtscheiding nog niet ingeschreven. In de onderhavige zaak moeten de kinderen van [A] worden aangemerkt als nabestaanden en meest naaste bloedverwanten van [A]. Tussen hen en [A] bestond immers bloedverwantschap in de eerste graad, terwijl tussen [gedaagde sub 1] en [A] een bloedverwantschap in de tweede graad bestond en tussen [gedaagde sub 2] en [A] in het geheel geen bloedverwantschap.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komt derhalve aan de kinderen de beslissingsbevoegdheid omtrent de bestemming van de as toe. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kunnen zich er jegens de kinderen, althans jegens [eiseres sub 2], niet op beroepen dat zij recht hebben om te beschikken aanzien van de as, nu de kinderen de naaste bloedverwanten zijn. Ter zitting is door [eiseres sub 2] en ook door de minderjarige [B], die geen procespartij is maar wel ter zitting aanwezig was, duidelijk de wens uitgesproken dat de as van hun vader “naar huis” komt. Deze wens dient gerespecteerd te worden zo lang in de bodemzaak nog niet is beslist. De slotsom is dat het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegde beslag dient te worden opgeheven.
Ter zitting is gebleken dat er naast [eiseres sub 2] en [B] nog twee kinderen van [A] zijn uit een eerdere relatie. Deze kinderen zijn in de onderhavige zaak geen partij. Zij hebben ook niet op enigerlei wijze hun gevoelens en belangen aan de voorzieningenrechter kenbaar gemaakt, zodat deze gevoelens en belangen niet in de beoordeling kunnen worden betrokken.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat de vordering zal worden toegewezen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 72,25
- betaald vast recht 65,50
- in debet gesteld vast recht 196,50
- salaris advocaat 904,00 (2 maal tarief 452,-)
Totaal EUR 1.238,25
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op het op het ten laste van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] onder het Crematorium [woonplaats] gelegde beslag op de urn met as van [A];
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] tot op heden begroot op EUR 1.238,25, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 1923.25.930 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Huijzer en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2009.