ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ7106

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/75
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigd onderscheid bij AOW-toeslag en WAZ-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 10 augustus 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J. van 't Hoff, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser had een volledig ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, maar kreeg geen recht op een toeslag omdat zijn echtgenote een WAZ-uitkering ontving. Eiser stelde dat dit een ongerechtvaardigd onderscheid was ten opzichte van AOW-gerechtigden met partners die een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van een particuliere verzekering ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder op 7 augustus 2008 het AOW-pensioen aan eiser heeft toegekend, maar dat de WAZ-uitkering van de echtgenote van eiser als inkomen wordt beschouwd, waardoor eiser geen recht heeft op een toeslag. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 december 2008, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Het beroep is op 15 januari 2009 ingesteld en behandeld op 26 mei 2009, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, die bevestigen dat het onderscheid tussen inkomen uit arbeid en inkomen uit vermogen geen schending van artikel 26 van het IVBPR oplevert. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/75
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
gemachtigde mr. P.J. van 't Hoff
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
gevestigd te Amstelveen, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft verweerder eiser met ingang van de maand januari 2009 volledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
Tegen dit besluit is een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit van 12 december 2008 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 15 januari 2009 is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 mei 2009.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
2. Overwegingen
Aan de gedingstukken ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft ter zake van het bereiken van de 65-jarige leeftijd een uitkering op grond van de AOW aangevraagd. Zijn echtgenote ontvangt een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) van € 1090,66 bruto (€ 824,41 netto) per maand.
Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft verweerder eiser met ingang van de maand januari 2009 een volledig ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend. Daarbij is aangegeven dat de echtgenote van eiser, die jonger is dan 65 jaar, als gevolg van haar aanspraak op WAZ-uitkering een zodanig inkomen heeft dat voor eiser geen recht bestaat op een toeslag ingevolge de AOW.
Eiser heeft in beroep betoogd dat er sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid ten opzichte van een AOW-gerechtigde met een partner die een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft op grond van een particuliere verzekering. Een dergelijke uitkering wordt immers niet aangemerkt als inkomen in de zin van het Inkomensbesluit. Dit leidt er volgens gemachtigde van eiser toe dat artikel 7 lid 1 onder a van het Inkomensbesluit AOW 1996 (verder: Inkomensbesluit), waar het besluit van verweerder op berust, onverbindend verklaard dient te worden.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aan de echtgenote van eiser toekomende WAZ-uitkering een uitkering is in de zin van artikel 7, eerste lid onder a van het Inkomensbesluit en mitsdien beschouwd dient te worden als onder de in artikel 7 beschreven inkomensbestanddelen onder inkomen in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven.
De rechtbank begrijpt het beroep van eiser als een beroep op artikel 26 IVBPR, dat verbiedt onderscheid te maken tussen vergelijkbare gevallen, als met dit onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen net geschikt zijn om dit doel te bereiken of niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of bij het in mindering brengen van inkomen op de toeslag onderscheid gemaakt mag worden tussen de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAZ en een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een particuliere verzekering.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of artikel 7, eerste lid onder a van het Inkomensbesluit bedoeld ongerechtvaardigd onderscheid maakt en daarom buiten toepassing moet blijven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de toelichting op artikel 7, onderdeel b van het Inkomensbesluit AOW blijkt dat slechts uitkeringen op grond van particuliere verzekeringen, gesloten door zelfstandigen of door werknemers ’los’ van de arbeidsovereenkomst in de privé-sfeer, niet als inkomen in de zin van dit besluit worden beschouwd.
Een inkomen uit een dergelijke (particuliere) verzekering heeft doorgaans wel enige relatie met verrichte arbeid, maar dient veeleer als inkomen uit vermogen te worden aangemerkt gelet op het vrijwillige karakter van de verzekering, zoals ook de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 9 december 2005 (LJN: AU7757) heeft overwogen. Hoewel deze uitspraak ziet op het Inkomens- en samenloopbesluit ANW, geldt een en ander naar het oordeel van de rechtbank evenzeer voor het Inkomenbesluit AOW, aangezien het gaat om bepalingen die in hoofdzaak overeenkomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft voorts in de uitspraak van 10 april 2008 (LJN BD0816) in het kader van de AOW geoordeeld dat het onderscheid tussen personen met inkomen uit of in verband met arbeid, en personen met een aanvullend pensioen of inkomen uit vermogen geen schending van artikel 26 IVBPR oplevert.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid. Verweerder heeft op goede gronden het thans bestreden besluit genomen.
Het beroep wordt ongegrond verklaard
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.G. van Arem, voorzitter, en mrs. J.H.M. Hesseling en G.M.J. Vijftigschild, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr.
F. Ernens als griffier, op
Voorzitter buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden op: