ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ6859

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 01/1142
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op gronden van ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie met collega's en het bevoegd gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 16 augustus 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen het ontslag van eiseres, die werkzaam was als docent maatschappijleer. Het ontslag was verleend op grond van een ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie met collega's en het bevoegd gezag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het ontslag, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat, mr. F.E.R. M. Lathouwers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al sinds 2003 spanningen waren binnen de vakgroep maatschappijleer, die uiteindelijk hebben geleid tot het ontslag van eiseres. De rechtbank concludeert dat, hoewel verweerder op goede gronden tot ontslag is overgegaan, er ook een aanzienlijk aandeel van verweerder in de ontstane situatie is. Dit heeft geleid tot de beslissing dat eiseres recht heeft op een ruimere financiële tegemoetkoming dan oorspronkelijk was toegekend. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en is het griffierecht vergoed.

Uitspraak

0RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 08/1142
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiseres te woonplaats,
gemachtigde: mr. F.E.R. M. Lathouwers, advocaat te Utrecht,
en
het bestuur van de (..),
verweerster,
gemachtigde: mr. A.G. Kerkhof, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2007 heeft verweerder aan eiseres, met ingang van 1 december 2007, ontslag verleend. Bij brief van 27 december 2007 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 juni 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 16 juli 2008 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op 7 oktober 2008 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 2 juli 2009 behandeld ter zitting. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Lathouwers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. (..), bestuursvoorzitter en mr. Kerkhof.
2. Overwegingen
Bevoegdheid verweerder
Het bestreden besluit is genomen door (..), bestuursvoorzitter, namens het bestuur van (..).
Volgens de Statuten van de (..) is het bestuur belast met het besturen van de Stichting.
In artikel 1 van het op 15 februari 2008 vastgestelde managementstatuut van de (..) is het stichtingsbestuur gedefinieerd als het bevoegd gezag.
In artikel 3, eerste lid van het managementstatuut is bepaald dat de voorzitter van het bevoegd gezag namens het bevoegd gezag beslist op bezwaarschriften.
De bestuursvoorzitter was derhalve bevoegd tot het nemen van het besluit.
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is sinds 1 augustus 2001 voor 0,5 fte werkzaam in de functie van docent maatschappijleer, aan de Openbare Scholengemeenschap (OSG) (…), te (…). Uit het dossier blijkt dat al in 2003 en 2004 sprake was van spanningen binnen de vakgroep maatschappijleer. In maart 2006 heeft eiseres twee HAVO-studentes, die voornemens waren om een openbare handtekeningenactie tegen het hoofd van de vakgroep maatschappijleer (..) te houden, omdat deze seksueel getint gedrag richting hen vertoonde, geadviseerd om een dergelijke actie niet te organiseren, maar contact op te nemen met de vertrouwenspersoon binnen de school. Eiseres heeft vervolgens bij de vertrouwenspersoon navraag gedaan naar wat met deze melding gebeurd is. Omstreeks mei 2006 heeft eiseres de vertrouwenspersoon verteld dat zij van een collega had gehoord dat het hoofd van de vakgroep een lerares in opleiding (door eiseres aangeduid als ‘stagiaire’), (..), in het openbaar een kus zou hebben gegeven. De vertrouwenspersoon heeft hierop navraag gedaan bij (..), die duidelijk maakte dat in haar beleving geen sprake was van ongewenste intimiteiten. De vertrouwenspersoon heeft (..) meegedeeld dat zij de melding omtrent mogelijk ongewenst gedrag had ontvangen van eiseres.
Partijen verschillen van mening over de vraag wie precies wat tegen wie heeft gezegd. Duidelijk is wel dat de melding van eiseres met betrekking tot mogelijk ongewenst gedrag jegens (..) het begin heeft ingeluid van de verslechtering van de verstandhouding tussen partijen.
Op 26 juni 2006 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de rector (...) en de niet direct bij de hiervoor genoemde gebeurtenissen betrokken leden van de vakgroep maatschappijleer. Volgens het verslag van dit gesprek hadden de bij het gesprek aanwezige collega’s van eiseres geen van allen meer vertrouwen in de samenwerking met haar.
Eiseres is met ingang van het schooljaar 2006-2007 overgeplaatst naar de “beroepsgerichte unit” van (…). Eiseres heeft zich bij aanvang van het nieuwe schooljaar ziek gemeld. Zij heeft verscheidene stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij te kampen had met psychische klachten en schildklierklachten.
Pogingen van partijen om door middel van mediation tot overeenstemming te komen, hebben niet tot resultaat geleid waarna de mediator bij brief van 1 juni 2007 heeft medegedeeld dat partijen van voortzetting van de mediation afzien.
Na de beëindiging van de mediation heeft eiseres klachten ingediend bij de onderwijsinspectie en bij de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (hierna: LKC). In een brief d.d. 28 juni 2007 concludeert de onderwijsinspectie dat de school de kwestie van de twee (ex-)scholieren, die in maart 2006 speelde, serieus heeft aangepakt. Wel concludeert de onderwijsinspectie dat de communicatie, zowel intern als ten aanzien van de desbetreffende leerlingen, zorgvuldiger had gekund. In een advies d.d. 14 november 2007 oordeelt de LKC dat twee door eiseres ingediende klachten (over het niet gebruiken van een vertrouwensprotocol en over onzorgvuldig handelen door de vertrouwenspersoon) gegrond zijn. De LKC is van oordeel dat deze onzorgvuldigheden (in het bijzonder het noemen van de naam van eiseres tegen (..)) hebben bijgedragen aan een escalatie van de situatie. De LKC heeft geoordeeld dat een door eiseres ingediende klacht over haar collega (...) ongegrond is. Daarnaast overweegt de LKC dat eiseres alvorens de naam van de stagiaire te noemen tegenover de vertrouwenspersoon aan de stagiaire zelf had moeten voorleggen of zij dit wenste.
Met eiseres is in december 2001 een functioneringsgesprek gevoerd, op 4 februari 2004 een ontwikkelgesprek en 16 januari 2006 een voortgangsgesprek. In deze gesprekken is niet gesproken over moeilijkheden in de samenwerking.
Op 1 september 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de rector van (…) en eiseres waarin eiseres is aangesproken op haar wijze van samenwerken.
Beoordeling
Ontslaggrond
Aan het ontslag is ten grondslag gelegd dat sprake is van een ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie met alle leden van de vakgroep maatschappijleer, alsmede met de rector van OSG (…) en voorts een ernstig verstoorde relatie met het bevoegd gezag.
Eiseres heeft in haar zeer uitvoerige beroepschrift vooral betoogd dat verweerder ernstig is tekortgeschoten. Zo is het ontstaan van de samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep maatschappijleer volgens eiseres geheel aan verweerder te wijten en heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen om de samenwerking te herstellen. Voorts verwijt eiseres verweerder dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de afhandeling van klachten die waren ingediend bij de vertrouwenspersoon. Eiseres stelt dat het ontslag beschouwd moet worden als misplaatste reactie van verweerder op het feit dat zij binnen de school bestaande misstanden aan de kaak stelde.
De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres niet weerspreekt dat sprake is van verstoorde verhoudingen zoals beschreven in het bestreden besluit. De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat de wijze waarop verweerder – al dan niet onzorgvuldig – is omgegaan met de afhandeling van klachten van leerlingen als aan verweerder te wijten oorzaak van de verstoorde verhoudingen tussen partijen moet worden beschouwd. Evenmin volgt de rechtbank de vergelijking die eiseres maakt met de zogenoemde klokkenluidersregeling. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat in de periode tussen het moment waarop eiseres in de zomer van 2006 feitelijk is opgehouden te werken en het voornemen tot ontslag van 4 oktober 2007 onder meer door middel van mediation is gezocht naar mogelijkheden om het geschil tussen partijen op te lossen. Niet valt in te zien welke andere stappen verweerster vervolgens had moeten zetten teneinde het conflict langs andere weg te beëindigen dan door middel van ontslag. De rechtbank merkt daarbij op dat het eiseres vrijstond bij daartoe geëigende instanties klachten in te dienen over de handelwijze van de schoolleiding van de Meergronden en het bevoegd gezag. Dit neemt niet weg dat de veelheid van klachten en het feit dat eiseres de volgens haar bestaande misstanden ten aanzien van het reageren op ongewenst gedrag steeds in verband heeft gebracht met haar eigen situatie gezien kan worden als een bevestiging van het feit dat tussen eiser en verweerster sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder op goede gronden is overgegaan tot het ontslag van eiseres.
Financiële tegemoetkoming
In het bestreden besluit is eiseres een financiële tegemoetkoming toegekend er toe strekkende dat, indien het Uitkeringsorgaan Werknemersverzekeringen haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet zou weigeren, verweerder haar een uitkering zal toekennen ter hoogte van de voor haar geldende WW-uitkering aangevuld met de bovenwettelijke uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs c.q. de Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel voortgezet onderwijs. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat een ruimere tegemoetkoming op zijn plaats is.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat weliswaar mede aan eiseres kan worden toegerekend dat de arbeidsrelatie tussen partijen na de gebeurtenissen in de zomer van 2006 verder is verslechterd. De rechtbank oordeelt evenwel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in de periode hieraan voorafgaand voldoende heeft ingespannen om de samenwerking tussen eiseres en de andere medewerkers te verbeteren. Zo zijn weinig functionerings- dan wel voortgangsgesprekken met eiseres gevoerd en is zij in deze gesprekken niet aangesproken op haar wijze van samenwerken. Alleen in het gesprek op 1 september 2004 tussen de rector en eiseres is hier wel over gesproken. Nadien hebben echter geen vervolggesprekken plaatsgevonden. Hiervoor was, getuige het feit dat de collega’s van de vakgroep maatschappijleer in juni 2006 spraken van de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen, wel aanleiding. De begeleiding door de rector van de vakgroep maatschappijleer in het schooljaar 2003/2004 is na het gesprek in september 2004 niet voortgezet.
De rechtbank oordeelt dat verweerder aldus een zodanig aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhoudingen dat eiseres een aanvullende ontslaguitkering had moeten worden toegekend.
De rechtbank acht, rekening houdend met alle omstandigheden, een aanvullende uitkering ter hoogte van zes bruto maandsalarissen redelijk.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3: 4, eerste lid, Awb en om die reden vernietigd moet worden.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 644,--
- gelast dat verweerster aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, voorzitter, mr. J.H.M. Hesseling, en mr. A. Oosterveld, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C. Kuiper als griffier, op
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op: