Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is sinds 1 augustus 2001 voor 0,5 fte werkzaam in de functie van docent maatschappijleer, aan de Openbare Scholengemeenschap (OSG) (…), te (…). Uit het dossier blijkt dat al in 2003 en 2004 sprake was van spanningen binnen de vakgroep maatschappijleer. In maart 2006 heeft eiseres twee HAVO-studentes, die voornemens waren om een openbare handtekeningenactie tegen het hoofd van de vakgroep maatschappijleer (..) te houden, omdat deze seksueel getint gedrag richting hen vertoonde, geadviseerd om een dergelijke actie niet te organiseren, maar contact op te nemen met de vertrouwenspersoon binnen de school. Eiseres heeft vervolgens bij de vertrouwenspersoon navraag gedaan naar wat met deze melding gebeurd is. Omstreeks mei 2006 heeft eiseres de vertrouwenspersoon verteld dat zij van een collega had gehoord dat het hoofd van de vakgroep een lerares in opleiding (door eiseres aangeduid als ‘stagiaire’), (..), in het openbaar een kus zou hebben gegeven. De vertrouwenspersoon heeft hierop navraag gedaan bij (..), die duidelijk maakte dat in haar beleving geen sprake was van ongewenste intimiteiten. De vertrouwenspersoon heeft (..) meegedeeld dat zij de melding omtrent mogelijk ongewenst gedrag had ontvangen van eiseres.
Partijen verschillen van mening over de vraag wie precies wat tegen wie heeft gezegd. Duidelijk is wel dat de melding van eiseres met betrekking tot mogelijk ongewenst gedrag jegens (..) het begin heeft ingeluid van de verslechtering van de verstandhouding tussen partijen.
Op 26 juni 2006 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de rector (...) en de niet direct bij de hiervoor genoemde gebeurtenissen betrokken leden van de vakgroep maatschappijleer. Volgens het verslag van dit gesprek hadden de bij het gesprek aanwezige collega’s van eiseres geen van allen meer vertrouwen in de samenwerking met haar.
Eiseres is met ingang van het schooljaar 2006-2007 overgeplaatst naar de “beroepsgerichte unit” van (…). Eiseres heeft zich bij aanvang van het nieuwe schooljaar ziek gemeld. Zij heeft verscheidene stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij te kampen had met psychische klachten en schildklierklachten.
Pogingen van partijen om door middel van mediation tot overeenstemming te komen, hebben niet tot resultaat geleid waarna de mediator bij brief van 1 juni 2007 heeft medegedeeld dat partijen van voortzetting van de mediation afzien.
Na de beëindiging van de mediation heeft eiseres klachten ingediend bij de onderwijsinspectie en bij de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (hierna: LKC). In een brief d.d. 28 juni 2007 concludeert de onderwijsinspectie dat de school de kwestie van de twee (ex-)scholieren, die in maart 2006 speelde, serieus heeft aangepakt. Wel concludeert de onderwijsinspectie dat de communicatie, zowel intern als ten aanzien van de desbetreffende leerlingen, zorgvuldiger had gekund. In een advies d.d. 14 november 2007 oordeelt de LKC dat twee door eiseres ingediende klachten (over het niet gebruiken van een vertrouwensprotocol en over onzorgvuldig handelen door de vertrouwenspersoon) gegrond zijn. De LKC is van oordeel dat deze onzorgvuldigheden (in het bijzonder het noemen van de naam van eiseres tegen (..)) hebben bijgedragen aan een escalatie van de situatie. De LKC heeft geoordeeld dat een door eiseres ingediende klacht over haar collega (...) ongegrond is. Daarnaast overweegt de LKC dat eiseres alvorens de naam van de stagiaire te noemen tegenover de vertrouwenspersoon aan de stagiaire zelf had moeten voorleggen of zij dit wenste.