ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ6853

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
419000 CV 08-6022
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over de niet-ontvankelijkheid van een Duitse boete wegens verkeersovertreding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, staat de vraag centraal of een Duitse overheidsinstantie, in dit geval het openbaar lichaam Landkreis Grafschaft Bentheim Kreiskasse, een boete kan verhalen op een gedaagde die een snelheidsovertreding zou hebben begaan op de BAB 30 in Duitsland. De eiseres vordert betaling van € 955,70, bestaande uit hoofdsom, incassokosten en rente, na het opleggen van een 'Bussgeldbescheid' van € 766,10 aan de gedaagde. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij de auto niet bezit en zich niet herinnert in Duitsland te zijn geweest op de datum van de overtreding. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat het Bussgeldbescheid een beslissing is van een bestuurlijke autoriteit en dat de civiele rechter niet bevoegd is om deze beslissing inhoudelijk te toetsen, gezien het beginsel van wederzijdse erkenning van geldelijke sancties zoals vastgelegd in het Kaderbesluit van de Europese Unie. De rechter wijst erop dat Duitsland het Kaderbesluit nog niet heeft geïmplementeerd, wat de mogelijkheid om de boete via de Officier van Justitie te incasseren belemmert. De kantonrechter concludeert dat de eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat er een andere weg is via het EU-Verdrag inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen. De rechter benadrukt dat de civiele procedure niet de juiste weg is om de boete te incasseren, en dat de grondslag van de vordering in een onrechtmatige daad moet worden gezocht, wat niet voldoende is onderbouwd door de eiseres. Uiteindelijk wordt de eiseres in de proceskosten veroordeeld, en de kantonrechter verklaart de eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr. : 419000 CV EXPL 08-6022
Datum : 16 december 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar lichaam naar Duits recht
LANDKREIS GRAFSCHAFT BENTHEIM KREISKASSE,
gevestigd te Nordhorn,
eisende partij,
gemachtigde J. Smit en W.H.G. Legebeke te Ommen,
tegen
[GEDAAGDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
zelf procederend.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding
- het antwoord van de gedaagde partij
- de nadere toelichtingen van partijen.
Het geschil
Eiseres vordert van gedaagde betaling van € 955,70 bestaande uit hoofdsom, incassokosten en rente en de veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Gedaagde bestrijdt de vordering.
De beoordeling
1.
Volgens eiseres heeft gedaagde op 22 mei 2007 te Bad Bentheim op de BAB 30 met een perso-nenauto, voorzien van het kenteken [kenteken], een snelheidsovertreding begaan. Gedaagde zou --na correctie-- 196 km p/u hebben gereden waar 100 km p/u is toegestaan.
Bij brief (beschikking) van 18 september 2007 is aan gedaagde in verband hiermee per post een “Bussgeldbescheid” van € 766,10 toegezonden. Tegelijkertijd is hem een rijverbod van drie maanden opgelegd.
Eiseres heeft bij repliek foto’s van de overtreding, waarop ook de bestuurder van de auto is te zien, overgelegd.
2.
Volgens gedaagde is de auto met het kenteken [kenteken] niet van hem en kan hij zich niet her-inneren op 22 mei 2007 in Duitsland te zijn geweest. Gedaagde herkent zichzelf niet op de foto van de bestuurder en het merk en type van de auto kan hij niet op de foto onderscheiden.
3.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Het Bussgeldbescheid is op 18 september 2007 tegen gedaagde uitgevaardigd wegens een ver-keersovertreding en betreft, naar het zich laat aanzien, een beslissing van een bestuurlijke autori-teit als bedoeld in artikel 1 van de op 1 december 2007 in werking getreden Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties (Stb. 2007, nummer 354), welke wet voorvloeit uit het Kaderbesluit nummer 2005/214/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PbEG L 76).
Op grond van deze wet bestaat, naar voorshands mag worden aangenomen, de mogelijkheid het Bussgeldbescheid ter tenuitvoerlegging aan de Officier van Justitie te Leeuwarden (CJIB) toe te zenden met inachtneming van de in deze wet voorgeschreven regels.
In dit licht bezien lijkt er geen plaats te zijn voor een incassoprocedure via de civiele rechter.
4.
De zaak zal naar de hierna genoemde rolzitting worden verwezen zodat eerst eiseres en later gedaagde zich hierover kan uitlaten.
Verder zal niet worden beslist.
De beslissing
De kantonrechter:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 27 januari 2009 te 10.00 uur voor uitlating van partijen, eerst aan de kant van eiseres en op een latere datum aan de kant van gedaagde;
- houdt verder iedere beslissing aan.
Gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 16 december 2008, in het bijzijn van de griffier.
RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
Zaaknr. : 419000 CV EXPL 08-6022
Datum : 30 juni 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar lichaam naar Duits recht
LANDKREIS GRAFSCHAFT BENTHEIM KREISKASSE,
gevestigd te Nordhorn,
eisende partij,
gemachtigde J. Smit en W.H.G. Legebeke te Ommen,
tegen
[GEDAAGDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Het vervolg van de procedure
Na het tussenvonnis van 16 december 2008 hebben beide partijen gereageerd.
Daarna is de uitspraak op vandaag bepaald.
De verdere beoordeling
1.
Naar aanleiding van het tussenvonnis heeft eiseres gesteld dat het Kaderbesluit van 24 februari 2005 in Duitsland nog niet is geïmplementeerd waardoor het (nog) niet mogelijk is de geldboete op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties via de Officier van Justitie te Leeuwarden (het CJIB) te laten incasseren. Daarom is de civiele rechter ingeschakeld, aldus eiseres.
2.
Gedaagde heeft op de nalatigheid van Duitsland op het punt van de implementatie van het Ka-derbesluit gewezen en overigens zijn verweer gehandhaafd.
3.
De kantonrechter oordeelt thans als volgt.
Het is inderdaad juist dat Duitsland haar wetgeving nog niet aan het Kaderbesluit heeft aange-past, hoewel artikel 20 lid 1 van het Kaderbesluit voorschrijft dat de lidstaten uiterlijk 22 maart 2007 de noodzakelijke maatregelen moeten hebben genomen om aan het besluit te voldoen. Eiseres acht de in het Kaderbesluit aangewezen route om het bedrag van het Bussgeldbescheid ad € 766,10 te incasseren om die reden niet mogelijk. De vraag is daarom nog steeds of dit be-drag wel via de onderhavige civiele procedure kan worden geïncasseerd.
In verband hiermee overweegt de kantonrechter het volgende.
4.
Het Kaderbesluit is volgens de preambule een uitwerking van het beginsel van wederzijdse erkenning van (onder meer) beslissingen waarbij geldelijke sancties door een rechterlijke of een bestuurlijke autoriteit zijn opgelegd. Het besluit strekt zich uitdrukkelijk ook uit tot sancties wegens verkeersovertredingen.
Het adiëren van de civiele rechter staat dan ook op gespannen voet met bedoeld, in het Kaderbe-sluit uitgewerkt uitgangspunt. Het beginsel van wederzijds erkenning betekent immers onder meer dat geen inhoudelijke toetsing plaatsvindt van de (buitenlandse) beslissing waarbij de sanctie is opgelegd. Wel kan op grond van artikel 7 van het Kaderbesluit op de aldaar omschre-ven gronden de erkenning worden geweigerd.
De onderhavige procedure leidt er echter toe dat de inhoudelijke toetsing van de beslissing waarbij aan gedaagde wegens de vermeende verkeersovertreding (onder meer) een geldboete is opgelegd, volledig kan plaatsvinden en in dit geval ook moet plaatsvinden, omdat gedaagde ontkent de overtreding te hebben begaan. Daarmee staat deze procedure haaks op de inhoud en de strekking van het Kaderbesluit.
5.
Voorts: de kantonrechter acht het minder juist dat de Duitse overheid een door haar opgelegde sanctie via de civiele rechter tracht te innen, hoewel het ook haar bindende Kaderbesluit een andere weg aanwijst, welke weg enkel niet begaanbaar is omdat Duitsland het Kaderbesluit nog niet heeft geïmplementeerd, hoewel dat allang had moeten gebeuren.
6.
Tot slot: er bestaat een andere weg. Eiseres wordt geattendeerd op het (EU) Verdrag inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen van 13 november 1991. Nederland en Duits-land hebben dit Verdrag op voornoemde datum ondertekend en op 17 november 1993 respec-tievelijk 10 september 1997 geratificeerd.
In overeenstemming met artikel 21 lid 3 van het Verdrag wordt het Verdrag vanaf 9 december 1997 (bilateraal) toegepast tussen Nederland en Duitsland. Zie onder meer het Tractatenblad, jaargang 2009, nummer 38.
Ook dit Verdrag is van toepassing op ‘een geldelijke sanctie door een bestuurlijke autoriteit ter zake van een administratief delict of een overtreding’ opgelegd, aldus artikel 1 aanhef en onder a van het Verdrag. Het Verdrag voorziet in de mogelijkheid een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing door het Ministerie van Justitie van de verzoekende Staat aan het Ministerie van Justi-tie van de aangezochte Staat over te dragen.
Op grond van dit Verdrag is de gang naar de civiele rechter, ook al is het Kaderbesluit door Duitsland nog niet geïmplementeerd, zelfs niet eens nodig.
De slotsom luidt dat eiseres op deze gronden niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
7.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter het volgende.
De grondslag van de vordering moet kennelijk in een onrechtmatige daad, gepleegd jegens de Duitse staat, worden gevonden. Gedaagde wordt immers verweten een als een onrechtmatige daad te typeren snelheidsovertreding te hebben begaan. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad wordt de verbintenis uit onrechtmatige daad beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied de daad heeft plaatsgevonden. In dit geval dus Duitsland (§ 823 Bürgerliches Gezetzbuch). Het bedrag van het Bussgeldbescheid dient kenne-lijk als het bedrag van de schade te worden aangemerkt.
Ook naar Duits recht dient de gestelde schade te worden beargumenteerd en zonodig te worden bewezen. Eiseres heeft echter slechts verwezen naar haar, op de Duitse wetgeving berustend Bussgeldbescheid, maar dat besluit bewijst niet de schade, veroorzaakt door de vermeende ver-keersovertreding. Eiseres kan haar schade evenmin eenzijdig en bindend vaststellen.
Ook kan niet worden aanvaard dat gedaagde door aan het wegverkeer in Duitsland deel te ne-men, zich stilzwijgend met de toepassing van het Duitse verkeersrecht akkoord heeft verklaard, zodat hij het bedrag van de geldboete krachtens de aldus (stilzwijgend) tot stand gekomen over-eenkomst met de Duitse Staat is verschuldigd.
Er is, kortom, ook geen rechtsgrond gesteld of gebleken op grond waarvan de vordering, indien eiseres wel ontvankelijk zou zijn, zou kunnen worden toegewezen.
8.
In overeenstemming met de uitkomst van de procedure zal eiseres in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
1.
verklaart eiseres niet-ontvankelijk;
2.
veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de kant van gedaagde begroot op nihil.
Gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 30 juni 2009, in het bijzijn van de griffier.