ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ6739

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607121-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet en noodweer(exces) verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 augustus 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte was ervan beschuldigd op 9 april 2009 in de gemeente Urk, met opzet een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te willen beroven door deze met een fileermes in de hals en de borst te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte geen opzet had.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen. Het slachtoffer verklaarde dat er een woordenwisseling was ontstaan, waarna de verdachte met een mes op hem afkwam. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet bewust was van het feit dat hij het mes in zijn hand had en dat het niet zijn intentie was om te verwonden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte, door met een scherp mes de confrontatie aan te gaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard.

De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen en verwierp het beroep op noodweer(exces). De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank overwoog dat de aard en ernst van het feit een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf vereisten, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht – Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607121-09 (P)
Datum uitspraak: 4 augustus 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland,
Huis van Bewaring Lelystad te Lelystad.
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden op de zitting van 21 juli 2009, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.C. Verheul, advocaat te Lelystad.
Tijdens de behandeling hebben de officier van justitie, mr. M. Kamper, en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 april 2009 in de gemeente Urk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans éénmaal, (met kracht) met een (fileer)mes in de hals en/of het gezicht en/of de borst en/of de zij, in elk geval in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien het voorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 april 2009 in de gemeente Urk aan een persoon genaamd
[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een klaplong), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans éénmaal, (met kracht) met een (fileer)mes in de borst en/of de zij, in elk geval in het lichaam, te steken/snijden.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet had op het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft derhalve vrijspraak bepleit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek op voornoemde zitting naar voren is gebracht.
Het slachtoffer, [slachtoffer], heeft verklaard dat een woordenwisseling ontstond tussen hem en verdachte nadat hij verdachte had gevraagd om de machine van de lopende band aan te zetten. Vervolgens kwam verdachte agressief op hem aflopen met het fileermes in zijn hand. Toen [slachtoffer] verdachte met zijn rechterhand achteruit duwde en zei dat verdachte rustig moest doen, hief verdachte het fileermes op en bewoog het in de richting van de hals van [slachtoffer]. [slachtoffer] voelde vervolgens dat hij licht werd geraakt aan de linkerzijde van zijn hals. [slachtoffer] heeft in reactie hierop verdachte met zijn rechtervuist in het gezicht geslagen. Daarna voelde [slachtoffer] dat hij werd gestoken in zijn linkerborst.
Uit de medische verklaring van H.R. Naber, anesthesioloog-intensivist in het Sophia Ziekenhuis te Zwolle, volgt dat [slachtoffer] een steekverwonding had in zijn linker borsthelft van 1 tot 2 cm breed met een diepte van zeker 5 cm. Door de steekverwonding zijn een klaplong en een bloeding ontstaan. Naber verklaart voorts dat de plaats waar [slachtoffer] gestoken is dicht bij zijn hart ligt en dat bij letsel aan het hart de gevolgen van de steekpartij veel heftiger zouden zijn geweest.
Verbalisant [verbalisant] heeft bij het opnemen van de aangifte aan de linkerzijde van de hals van aangever een lichte kras van ongeveer 4 a 5 cm waargenomen.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte en [slachtoffer] een woordenwisseling hadden. Voorts heeft zij gezien dat verdachte een zwaaibeweging maakte in de richting van de keel van [slachtoffer]. [slachtoffer] is daarop achteruit gedeinsd, waarschijnlijk om te voorkomen dat verdachte hem in zijn keel sneed. Vervolgens is [slachtoffer] naar voren gestapt en heeft hij een slagbeweging gemaakt in de richting van het gezicht van verdachte. Verdachte heeft in reactie hierop een steekbeweging gemaakt in de richting van de linkerzijde van [slachtoffer]. Deze steekbeweging ging door de kleding van [slachtoffer] heen.
Verdachte heeft verklaard dat hij een woordenwisseling kreeg met [slachtoffer] omdat [slachtoffer] verdachte beval dat hij aan het werk moest gaan. Verdachte heeft vervolgens richting Zuchowksi een vragende beweging gemaakt met zijn handen terwijl hij het fileermes vasthad. Vervolgens kreeg verdachte een klap met de vuist van Zuchowkski op zijn rechterwang. Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer] toen met het fileermes in zijn hand heeft teruggeslagen. Hij zegt zich er echter niet van bewust te zijn geweest dat hij het mes in zijn handen had. Het was niet zijn intentie om [slachtoffer] te verwonden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij weet dat een fileermes scherp is. Hij had het betreffende mes die ochtend nog geslepen.
Op grond van het voorgaande staat vast dat verdachte een steekbeweging in de richting van de hals van [slachtoffer] heeft gemaakt. Voorts staat vast dat verdachte [slachtoffer] met een fileermes in zijn linkerborst heeft gestoken. Ter zake de opzet van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven, overweegt de rechtbank als volgt.
Aanmerkelijke kans
Gelet op de kwetsbare en vitale organen die zich in de borstholte van een mens bevinden en de diepte van de door verdachte aldaar toegebrachte steekwond en gelet op de zich in het dossier bevindende medische verklaring waaruit onder meer blijkt dat de verwonding zich niet ver van het hart bevond, was de kans naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk dat [slachtoffer] als gevolg van zo’n steekwond zou komen te overlijden.
Bewuste aanvaarding
Bij de totstandkoming van het oordeel of verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard, zijn de volgende omstandigheden en gedragingen van verdachte van belang. Kort voor het steekincident heeft verdachte het fileermes nog geslepen. Verdachte heeft verklaard dat hij zich ervan bewust was dat het mes dat hij in zijn handen had scherp was. Hij moet zich er derhalve van bewust zijn geweest dat hij met het mes anderen ernstig kon verwonden. Desondanks is verdachte met het mes in zijn hand de confrontatie aangegaan met Zuchowksi. Verdachte heeft tijdens de woordenwisseling het mes niet laten vallen of weggelegd. Dit had op de weg van verdachte gelegen. Juist van hem die in de werksituatie vrijwel voortdurend een scherp mes in handen heeft, mag worden verwacht dat hij zich daar goed van bewust is en in situaties als deze de veilige weg kiest door zich te ontdoen van het mes alvorens zich in die situatie te begeven. Door dit na te laten en die verantwoordelijkheid niet te nemen, acht de rechtbank het derhalve niet aannemelijk geworden dat verdachte zich niet bewust was van feit dat hij een mes in zijn handen had op het moment dat hij [slachtoffer] in zijn borst stak.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat door zo te handelen verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat [slachtoffer] ten gevolge van dit handelen zou komen te overlijden. De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 09 april 2009 in de gemeente Urk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een fileermes in de hals en de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
6. De kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
Primair:
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer dan wel noodweerexces aangezien verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door het slachtoffer
[slachtoffer].
Ook indien uitgegaan wordt van de verklaring van verdachte over de confrontatie met [slachtoffer] kan een beroep op noodweer(exces) niet slagen omdat verdachte zichzelf in die situatie heeft gebracht door een confrontatie met het slachtoffer aan te gaan terwijl de gemoederen bij verdachte en het slachtoffer al verhit waren en verdachte die confrontatie aanging met een (scherp en zojuist geslepen) steekwapen in zijn hand. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat hier sprake is van een zodanige culpa in causa dat verdachte reeds op grond hiervan geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu overigens ook geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
7. De oplegging van straf of maatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Voor zover de rechtbank het ten laste gelegde bewezen verklaart, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat - gezien de aard en de ernst van het feit - de gevorderde gevangenisstraf te hoog is. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zolang verdachte in detentie zit, heeft hij geen inkomen. Hij is net vader geworden en het gemis van zijn inkomen betekent een groot gat in de gezinsbegroting. Ook kan een mogelijk op te leggen gevangenisstraf gevaar opleveren voor zijn verblijfstitel. Voorts heeft het slachtoffer kenbaar gemaakt dat hij niet achter een vervolging staat. De raadsman heeft verzocht om verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Anders dan door de raadsman betoogd, acht rechtbank geen termen aanwezig om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank acht geslagen op een de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 juni 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27.
9. De beslissing
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is daarom strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur
van 30 maanden.
De tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. W.F. Roelink en mr. drs. dr. P.A.L. Ducheine, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Schoo, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2009.
Mr. Meijer en mr. drs. dr. Ducheine voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.