RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.440096-09
Uitspraak: 11 augustus 2009
(verdachte),
geboren op te (geboortejaar),
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden d.d. 29 juli 2009 waarbij verdachte en zijn raadsman mr. K. Kok, advocaat te Deventer aanwezig zijn geweest.
De officier van justitie, mr. B. van Haren, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van voorarrest alsmede een werkstraf voor de duur van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman van verdachte betoogd dat voor een bewezenverklaring van medeplegen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte, toen hij hoorde wat zijn medeverdachten van plan waren, uit de auto is gestapt en is weggelopen. Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat op voorhand met verdachte geen afspraken zijn gemaakt over de verdeling van een eventuele buit. De enkele omstandigheid dat verdachte na de inbraak weer bij medeverdachten in de auto is gestapt is volgens de raadsman onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Derhalve verzoekt de raadsman de rechtbank verdachte van dit feit vrij te spreken.
Met betrekking tot de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van de plannen een juwelier te beroven en niet op de hoogte was van de aanwezigheid van wapens in de auto. Voorts geeft de raadsman aan dat verdachte, toen de plannen hem bekend werden, heeft getracht zijn medeverdachten er van te weerhouden de overval daadwerkelijk te plegen. De raadsman heeft betoogd dat door toedoen van verdachte de overval niet is voltooid. Volgens de raadsman is, gezien de rol van verdachte, met betrekking tot dit feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen van medeplegen. Voorts is de raadsman van mening dat in het geval van verdachte sprake is van vrijwillige terugtred nu hij zijn medeverdachten er van heeft weerhouden de overval uit te voeren. De raadsman verzoekt de rechtbank de verdachte tevens van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde vrij te spreken.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel van verdachte op enig moment op de hoogte was van het feit dat de medeverdachten een inbraak in een woning wilden plegen. Verdachte heeft zich daar in eerste instantie van gedistantieerd. Verdachte is echter op een later tijdstip op dat besluit teruggekomen en heeft met de auto zijn medeverdachten, voorzien van buit in de vorm van onder meer een kluis, ter plaatse van de inbraak opgehaald. Verdachte was op de hoogte van het feit dat medeverdachten in de woning hadden ingebroken.
De omstandigheid dat verdachte op enig moment op de hoogte was van het plan van zijn medeverdachten een inbraak te plegen in een woning alsmede de wetenschap van verdachte dat de auto na de inbraak als vluchtauto zou worden gebruikt en de omstandigheid dat verdachte zich niet blijvend van de inbraak heeft gedistantieerd, maar die vluchtauto is gaan besturen en de twee medeverdachten met buit is gaan ophalen, zijn volgens de rechtbank handelingen die opgevat moeten worden als een zodanig bewuste en nauwe samenwerking dat van medeplegen sprake is geweest.
De rechtbank acht derhalve het onder 1 tenlaste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte op voorhand niet op de hoogte was van het plan van medeverdachten om een juwelier te beroven. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte eveneens niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een diversiteit aan wapens in de auto.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat voor een bewezenverklaring van voornoemde feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
De rechtbank zal de verdachte van het onder de feiten 2, 3 en 4 ten laste gelegde vrijspreken.
Nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte met betrekking tot de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken behoeven de door de raadsman nader aangevoerde verweren geen bespreking.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Hij op of omstreeks 27 maart 2009 in de gemeente Deventer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (adres) heeft weggenomen een kluis en sieraden, geheel toebehorende aan (naam), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 juni 2009;
- een de verdachte betreffende voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland d.d. 29 mei 2009, uitgebracht door mw. A. Vos, reclasseringswerker en
- een de verdachte betreffend Vroeghulp interventierapport van Reclassering Nederland d.d. 20 april 2009, uitgebracht door mw. A. vos, reclasseringsmedewerker.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 18, 22c, 22d, 27.
Het onder 1 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 dagen.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstras in mindering worden gebracht.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 60 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. F. Koster en
J.E. van den Steenhoven-Drion, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2009.
Mr. J.E. van der Steenhoven-Drion voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.