ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ5719

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/400040-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 juni 2009, stond de verdachte terecht voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1945, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van 13 jaar, waarbij hij onder andere een tongzoen had gegeven. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de zwaardere aanklachten van verkrachting of feitelijke aanranding, omdat niet was komen vast te staan dat er sprake was van geweld of bedreiging. De rechtbank overwoog dat de aangeefster, een sociaal kwetsbaar meisje, door de verdachte als vertrouwenspersoon was benaderd en dat hij misbruik had gemaakt van deze vertrouwenspositie.

De rechtbank achtte bewezen dat er een tongzoen had plaatsgevonden, ondersteund door de verklaring van de aangeefster en een getuige, de echtgenote van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het geven van een tongzoen kan worden aangemerkt als seksueel binnendringen in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van de overige tenlasteleggingen, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zes maanden, die niet tenuitvoergelegd zou worden, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uren opgelegd, met de waarschuwing dat bij niet-naleving deze taakstraf zou worden omgezet in hechtenis. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd en niet van eenvoudige aard was.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.400040-09
Uitspraak: 25 juni 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. G.C. Pol, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Niet is vast komen te staan dat sprake is geweest van geweld of feitelijkheden, dan wel bedreiging met geweld of feitelijkheden in de zin van de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zodat naar het oordeel van de rechtbank van verkrachting of feitelijke aanranding van de eerbaarheid geen sprake kan zijn.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ook van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair dient te worden vrijgesproken omdat het aanwezige bewijs slechts van één bron (aangeefster) afkomstig is en verder onvoldoende steunbewijs aanwezig is.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de aangifte, de verklaring van de getuige (naam 1), alsmede de verklaring van verdachte zelf, acht de rechtbank bewezen dat er een tongzoen heeft plaatsgevonden. Aangeefster heeft op dit punt meermalen, bij de politie en bij de rechter-commissaris, gedetailleerd en consistent verklaard. Haar verklaring wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige (naam 1), de echtgenote van verdachte, die heeft verklaard dat ze heeft gezien dat verdachte en aangeefster elkaar omstrengeld hadden en dat ze aan het kussen waren. Bovendien heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij de zoen te lang heeft door laten gaan. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij deze verklaring slechts heeft afgelegd “om er van af te zijn” geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Het geven van een tongzoen kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als seksueel binnendringen als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat het vingeren van aangeefster niet kan worden bewezen omdat de verklaring van aangeefster op dit punt onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 5 augustus 2008 te Lemelerveld, gemeente Dalfsen, met (naam 2), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die (naam 2), hebbende verdachte zijn, verdachtes, tong in de mond van die (naam 2) geduwd;
2. subsidiair:
hij op 5 augustus 2008 te Lemelerveld, gemeente Dalfsen, met (naam 2), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het op de mond zoenen;
Van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
1 subsidiair:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
strafbaar gesteld bij artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
2 subsidiair:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, die bestaan uit het op de mond zoenen
strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank laat in dit kader wegen dat aangeefster een sociaal kwetsbaar meisje is en dat verdachte voor haar een vertrouwenspersoon was. Verdachte heeft van het in hem gestelde vertrouwen misbruik heeft gemaakt. Uit de slachtofferverklaring van (naam 2), die ter terechtzitting is voorgelezen, blijkt dat dit voor haar ernstige psychische gevolgen heeft gehad.
Verder laat de rechtbank het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer, meewegen. Verdachte was ten tijde van het voorval 64 jaar terwijl aangeefster 13 jaar was. Verdachte heeft het overwicht dat hij als volwassene heeft, misbruikt.
Voor zover verdachte heeft betoogd dat de tongzoen heeft plaatsgevonden op initiatief van aangeefster, doet dat geen afbreuk aan het strafwaardig handelen van verdachte. De wetgever heeft met artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht immers jonge mensen mede tegen zichzelf willen beschermen. Dat de tongzoen als troost was bedoeld acht de rechtbank niet geloofwaardig. Er zijn andere manieren om te troosten; een tongzoen is daarbij bepaald buiten de orde.
De rechtbank laat in het voordeel van de verdachte meewegen dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om in plaats van de door de Officier van Justitie gevorderde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf de maximale werkstraf op te leggen in combinatie met een voorwaardelijke vrijheidstraf.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 april 2009;
een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport van drs. M. van Heteren, GZ psycholoog, d.d. 8 mei 2009.
een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport uitgebracht door Reclassering Nederland d.d. 17 maart 2009.
een de verdachte betreffend vroeghulp interventierapport uitgebracht door Reclassering Nederland d.d. 30 januari 2009.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
De benadeelde partij (naam 2) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2000,- gevoegd in het strafproces.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering, voor wat betreft de bewezen verklaarde feiten, onvoldoende is onderbouwd en bovendien niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
BESLISSING
Het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (naam 2) in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. R.A.M. Elbers en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2009.
Mrs. R.A.M. Elbers en A.J. Louter voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.