ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ5171

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
141479 - HA ZA 08-143
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van misgelopen pleegvergoeding door netwerkpleegouders

In deze zaak vorderden [eiser sub 2] c.s. een schadevergoeding van Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland en andere gedaagden, ter hoogte van EUR 44.148,--, wegens misgelopen pleegvergoeding. De eisers, grootouders van twee kleinkinderen, hadden sinds november 2003 de zorg voor deze kinderen op zich genomen, maar waren niet als netwerkpleegouders aangemeld door de betrokken instanties. De rechtbank heeft vastgesteld dat Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland een indicatiebesluit tot pleegzorg had afgegeven, maar dit besluit later introk. De eisers hebben geen bezwaar of beroep ingesteld tegen deze intrekking, waardoor de rechtbank de rechtmatigheid van het besluit moest aannemen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [eiser sub 2] c.s. tegen de gedaagden moesten worden afgewezen, omdat er geen recht op pleegvergoeding bestond zonder de noodzakelijke aanvragen en besluiten. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld en dat de eisers niet in aanmerking kwamen voor de gevorderde schadevergoeding. De proceskosten werden aan de zijde van de gedaagden begroot op EUR 2.758,--, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis werd uitgesproken op 29 april 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 141479 / HA ZA 08-143
Vonnis van 29 april 2009
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. R.E.J.P.M. Rutten,
tegen
1. de stichting
STICHTING BUREAU JEUGDZORG FLEVOLAND,
gevestigd te Lelystad,
gedaagde,
advocaat mr. C.W.J. Okkerse,
2. de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H.M. van Haastert,
3. de stichting
STICHTING JEUGDHULPVERLENING FLEVOLAND,
zetelend te Almere,
gedaagde,
advocaat mr. W.P. Maris.
Partijen zullen hierna [eiser sub 2] c.s. en Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusies van antwoord
- de conclusies van repliek
- de conclusies van dupliek
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Sinds november 2003 voedt [eiser sub 2] c.s. haar twee kleinkinderen, [A] (geboren te [woonplaats] op [datum]), roepnaam [A] en [B] (geboren te [gemeente] op [datum]), op.
2.2. Op 14 juli 2006 is mevrouw [eiser sub 1] door deze rechtbank benoemd tot tijdelijk voogdes over beide kinderen.
2.3. Op 5 december 2006 heeft Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland een indicatiebesluit tot pleegzorg afgegeven. Dit indicatiebesluit is bij besluit van
3 augustus 2007 ingetrokken omdat het indicatiebesluit een misslag betrof. [eiser sub 2] c.s. heeft tegen het intrekkingbesluit geen bezwaar of beroep ingesteld.
2.4. Bij brief van 10 januari 2007 heeft de Voorziening voor Pleegzorg Flevoland de zijdens [eiser sub 2] c.s. gedane aanvraag voor pleegvergoeding afgewezen. Tegen dit besluit heeft [eiser sub 2] c.s. bezwaar gemaakt. Bij brief van 5 april 2007 heeft de Voorziening voor Pleegzorg aan [eiser sub 2] c.s. meegedeeld het eerdere besluit te handhaven. [eiser sub 2] c.s. heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
3. Het geschil
3.1. [eiser sub 2] c.s. vordert samengevat - veroordeling van Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. tot betaling van EUR 44.148,--, terzake van misgelopen pleegvergoeding, een verklaring voor recht dat Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. schadeplichtig is voor de door [eiser sub 2] c.s. geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, voorts Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. te veroordelen om [eiser sub 2] c.s. met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2003 aan te merken als (netwerk)pleegouders en Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure
3.2. Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser sub 2] c.s. stelt ten onrechte niet door Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. als (netwerk)pleegouders te zijn aangemeld. [eiser sub 2] c.s. heeft de pleegzorg van haar twee kleinkinderen op zich genomen, omdat de dochter van mevrouw [eiser sub 1] en haar voormalige partner niet in staat bleken voor de kinderen te kunnen zorgen. [eiser sub 2] c.s. leeft van een uitkering. Deze financiële situatie was al in 2003 bij Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming bekend. Bureau Jeugdzorg is al vanaf 1998 op de hoogte van het wel en wee van de moeder van de kinderen. Zo heeft [eiser sub 2] c.s. in 2003 bij het AMK – onderdeel van Bureau Jeugdzorg – melding gedaan van ernstige kinderverwaarlozing. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in de herfst van 2004 een uitgebreid onderzoek gedaan met betrekking tot de beide kinderen. Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. had [eiser sub 2] c.s. erop moeten wijzen dat [eiser sub 2] c.s. voor inschrijving als netwerkpleeggezin in aanmerking kwam. Als dat (wel) was gebeurd dan had [eiser sub 2] c.s. een aanvraag voor netwerkpleegzorg kunnen indienen. [eiser sub 2] c.s. had op dat moment kunnen worden ingeschreven voor netwerkpleegzorg en vanaf die dag een pleegzorgvergoeding kunnen krijgen.
[eiser sub 2] c.s. stelt dat het handelen van Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. gekwalificeerd dient te worden als een ernstige tekortkoming in de zorgverplichting die voortvloeit uit art 8 EVRM en artikel 27 IVRK, subsidiair als onrechtmatig handelen moet worden aangemerkt, waardoor zij schade heeft geleden.
4.2. De rechtbank overweegt - in de lijn met het verweer van Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. - als volgt.
In de Wet op de jeugdzorg (Wjz) wordt de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van de jeugdzorg geregeld. Artikel 4 lid 1 Wjz bepaalt, dat Gedeputeerde staten er zorg voor dragen dat in de provincie één bureau jeugdzorg werkzaam is. In Flevoland is dat de Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland (gedaagde sub 1). In artikel 5 lid 1 Wjz is bepaald dat het bureau jeugdzorg (onder meer) tot taak heeft te bezien of een cliënt zorg nodig heeft. Het vaststellen van de jeugdzorg waarop ingevolge de Wjz aanspraak bestaat vindt plaats in een indicatiebesluit dat door bureau jeugdzorg wordt genomen. Volgens artikel 7 lid 1 Wjz ligt aan een indicatiebesluit een aanvraag van een cliënt ten grondslag. In artikel 7 lid 6 Wjz is geregeld dat het bureau jeugdzorg in afwijking van het eerste lid een besluit kan nemen zonder een aanvraag daartoe, doch van één van de in dat lid genoemde (uitzonderings)gevallen is hier geen sprake. Een indicatiebesluit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
In het geval het bureau jeugdzorg positief op de aanvraag beslist en besluit dat bepaalde zorg geïndiceerd is, kan de cliënt bij een zorgaanbieder terecht voor het verkrijgen van die zorg. Een zorgaanbieder is een rechtspersoon of een natuurlijk persoon (een beroepsbeoefenaar ingeschreven in het BIG-register) die (jeugd)zorg verleent waarop ingevolgde de Wjz aanspraak bestaat (artikel 18 Wjz). De Stichting Jeugdhulpverlening Flevoland (gedaagde sub 3) is zo’n zorgaanbieder. Deze biedt pleegzorg middels de Voorziening voor Pleegzorg Flevoland, dat onderdeel van de Stichting Jeugdhulpverlening Flevoland uitmaakt. Volgens artikel 22 lid 1 Wjz draagt een zorgaanbieder die pleegzorg biedt er zorg voor dat de verzorging en opvoeding van een jeugdige door een pleegouder geschiedt op basis van een pleegcontract tussen hem en de pleegouder. Volgens artikel 22 lid 2 Wjz wordt bij ministeriële regeling eisen gesteld met betrekking tot pleegouders. Een pleegouder is blijkens de definitie van artikel 1 onder x Wjz: “degene die in het kader van jeugdzorg een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt”. Volgens art 23 lid 1 Wjz verstrekt een zorgaanbieder die pleegzorg biedt aan een pleegouder waarmee hij een pleegcontract heeft gesloten een subsidie (pleegvergoeding) voor de verzorging en opvoeding van de jeugdige. Een besluit van de zorgaanbieder over de toekenning van subsidie in de vorm van een pleegvergoeding is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Krachtens de Regeling pleegzorg (Regeling van 22 december 2004, Stcrt. 253) wordt een (tijdelijk) voogd niet als pleegouder aangemerkt, tenzij de voogd reeds pleegouder was op basis van een pleegcontract ( Raad van State 27 december 2006, LJN: AZ 5168).
4.3. De taken en bevoegdheden van de raad voor de kinderbescherming zijn onder meer geregeld in titel 13, afdeling 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 1:238 BW e.v.). Op grond van artikel 1:242 BW vormen alle gevallen waarin maatregelen met betrekking tot het gezag over minderjarigen overwogen dienen te worden een grond van raadsbemoeienis. Volgens artikel 2 Regeling pleegzorg dienen een pleegouder en alle personen van 12 jaar en ouder die als inwonende op het adres van de pleegouder staan ingeschreven, te beschikken over een verklaring van geen bezwaar die voor de aanvang van de opvoeding en verzorging van een pleegkind is afgegeven door de raad voor de kinderbescherming, waaruit blijkt dat er geen sprake is van bezwarende feiten en omstandigheden voor het verzorgen en opvoeden van een pleegkind.
4.4. Op grond van het vorenstaande bestaat er recht op pleegvergoeding als:
1) De betrokkene een aanvraag voor het verlenen van pleegzorg heeft gedaan.
2) Bureau jeugdzorg op grond van de aanvraag heeft vastgesteld dat pleegzorg geïndiceerd is.
3) De Voorziening voor pleegzorg heeft vastgesteld of een persoon als pleegouder kan worden aangemerkt.
4) De Voorziening voor Pleegzorg een pleegcontract met betrokkene heeft gesloten.
4.5. Aan de aanspraak op de door [eiser sub 2] c.s. gevorderde pleegvergoeding gaan derhalve twee besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht vooraf, namelijk die zoals hiervoor omschreven in sub 4.4
punt 2 en punt 3. Tegen het door Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland (gedaagde sub 1) op 3 augustus 2007 genomen besluit (zie hiervoor sub 2.3), heeft [eiser sub 2] c.s. geen bezwaar of beroep ingesteld, zodat de rechtbank op grond van de leer van de formele rechtskracht van de rechtmatigheid van dit besluit moet uitgaan. Dit geldt ook voor het sub 2.4 omschreven besluit van de Voorziening voor Pleegzorg Flevoland als onderdeel van Stichting Jeugdhulpverlening Flevoland (gedaagde sub 3). Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die tot een uitzondering nopen op de leer van de formele rechtskracht. Dit brengt mee dat de vorderingen tegen de gedaagden sub 1 en 3 in beginsel moeten worden afgewezen.
4.6. Voor wat betreft de vordering tegen de raad voor de kinderbescherming, heeft het volgende te gelden. Zoals uit het hiervoor sub 4.3 overwogene blijkt, zijn de taken en bevoegdheden van de raad voor de kinderbescherming ten aanzien van de pleegzorg beperkt. De raad voor de kinderbescherming dient uitsluitend op verzoek van de Voorziening voor pleegzorg te beslissen over het afgeven van verklaringen van geen bezwaar van potentiële pleegouders. In dit geval is niet om het afgeven van een verklaring van geen bezwaar gevraagd. Derhalve valt niet in te zien welk verwijt de raad voor de kinderbescherming in dit verband kan worden gemaakt.
4.7. [eiser sub 2] c.s. stelt verder dat het handelen van Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. gekwalificeerd dient te worden als een ernstige tekortkoming in de zorgverplichting die voortvloeit uit artikel 8 EVRM en artikel 27 IVRK. Deze stelling heeft [eiser sub 2] c.s. evenwel op geen enkele manier onderbouwd, zodat ook deze stelling niet kan leiden tot toewijzing van de vorderingen.
4.8. [eiser sub 2] c.s. verwijt Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. voorts nog, dat zij op de hoogte zijnde van de situatie rond de kleinkinderen van [eiser sub 2] c.s., haar (eerder) had moeten wijzen op de mogelijkheid voor het verkrijgen van subsidie voor pleegzorg en derhalve onrechtmatig hebben gehandeld. Wat er verder ook zij van het doen of nalaten van gedaagden op dit punt, met dit verwijt ziet [eiser sub 2] c.s. er aan voorbij dat voor pleegzorg uitsluitend pleegouders in aanmerking komen. [eiser sub 2] c.s. komt hiervoor als tijdelijk voogd op grond van de Regeling pleegzorg niet in aanmerking (zie hiervoor sub 4.2, laatste alinea). In dit verband is voorts van belang dat [eiser sub 2] (eiseres sub 1) bij gelegenheid van het verzoek tot benoeming tot tijdelijk voogd bijstand had van een advocaat.
4.9. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen tegen alle gedaagden moeten worden afgewezen.
4.10. [eiser sub 2] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland c.s. wordt voor elk van de gedaagden begroot op:
- vast recht EUR 970,00
- salaris advocaat 1.788 (2,0 punt × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.758,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser sub 2] c.s. in de proceskosten als volgt:
aan de zijde van Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland op heden begroot op EUR 2.758,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, uitvoerbaar bij voorraad,
aan de zijde van de Raad voor de Kinderbescherming op heden begroot op EUR 2.758,--, uitvoerbaar bij voorraad,
aan de zijde van Stichting Jeugdhulpverlening Flevoland op heden begroot op
EUR 2.758,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.