ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ3037

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.620419-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met voorbedachte rade in Lelystad

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 9 juli 2009 uitspraak gedaan. De verdachte werd verweten dat zij opzettelijk en met voorbedachten rade haar echtgenoot, [slachtoffer], van het leven heeft beroofd in de periode van 9 tot en met 10 oktober 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat het voorbereidend onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen inbreuk was op de beginselen van een goede procesorde.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte haar echtgenoot met een mes meerdere malen in de hals had gestoken, wat leidde tot zijn overlijden. De rechtbank achtte het bewijs voor doodslag wettig en overtuigend bewezen, maar oordeelde dat er geen sprake was van moord, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte met voorbedachte rade had gehandeld. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twaalf jaar op, waarbij de tijd die zij in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de kinderen van de verdachte, die hun vader hadden verloren.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht – Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.620419-08 (P)
Datum uitspraak: 9 juli 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Overijssel,
PIV Zwolle te Zwolle.
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden op de zitting van 25 juni 2009, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht.
Tijdens de behandeling hebben de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 09 oktober 2008 tot en met 20 oktober 2008 in de gemeente Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal in de borst en/of de hals/keel, in elk geval in het lichaam gestoken/gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 09 oktober 2008 tot en met 20 oktober 2008 in de gemeente Lelystad opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal in de borst en/of de hals/keel, in elk geval in het lichaam gestoken/gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3. De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is derhalve geldig.
3.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging, aangezien er sprake is van dusdanig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces. Voorts heeft het openbaar ministerie doelbewust stukken achtergehouden voor de verdediging, althans stukken niet of niet tijdig aan de verdediging ter beschikking gesteld. Ook heeft de verdediging geen kopie ontvangen van de geluidsbanden die zijn gemaakt van de verhoren bij de politie.
De rechtbank is niet gebleken dat sprake is geweest van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De stelling van de raadsman dat de politie is uitgegaan van een “gemanipuleerde verdenkingsconstructie” acht de rechtbank uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de politie het voorbereidend onderzoek zorgvuldig heeft verricht.
Hoewel een aantal processtukken pas in een later stadium aan de verdediging ter hand zijn gesteld, is de rechtbank van oordeel dat dit niet heeft geleid tot een inbreuk op de beginselen van een goede procesorde. Het bezwaarschrift tegen het onthouden van stukken dat door de verdediging werd ingediend, is door de rechtbank afgewezen. Deze beslissing is door het Gerechtshof in stand gelaten. Het openbaar ministerie heeft de betreffende processtukken pas later verstrekt omdat een dochter van verdachte, tevens als verdachte was aangemerkt. Het onderzoeksbelang stond derhalve aan het verstrekken van de stukken in de weg. Voorts is niet gebleken dat verdachte daarmee in haar verdedigingsbelang is geschaad. Ten aanzien van de geluidsbanden merkt de rechtbank op dat de officier van justitie de verdediging in de gelegenheid heeft gesteld om de geluidsbanden af te luisteren, maar dat de raadsman daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank verwerpt derhalve de verweren over de vormverzuimen en het tijdstip van het verstrekken van de stukken en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.
3.4 Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de volgende omstandigheden:
- de match van het DNA van verdachte met het in de slaapkamer aangetroffen DNA-materiaal;
- het feit dat geen DNA materiaal is aangetroffen van andere personen dat niet verklaard zou kunnen worden;
- de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict en daarmee de gelegenheid die zij heeft gehad;
- het feit dat het slachtoffer is aangetroffen in de staat die hij eveneens had gedurende het tijdstip waarop hij gemeenschap had met verdachte, namelijk naakt op het echtelijk bed, met een touwtje om zijn balzak en penis en de resten van een vrijpartij nog op zijn lichaam;
- het tapgesprek waarin verdachte naar de voorbereiding wordt gevraagd;
- het opmerkelijke gedrag rondom de gesloten slaapkamer;
- en voor zover verdachte een verklaring heeft willen afleggen het feit dat die verklaring ongeloofwaardig moet worden geacht, dan wel leugenachtig op diverse punten.
Voorts kan uit de uiterlijke kenmerken afgeleid worden dat sprake is van voorbedachte rade. Het slachtoffer was vastgebonden en is in die positie meerdere malen in zijn hals/nek gestoken. Verdachte heeft derhalve doelbewust gehandeld. Zij had voldoende tijd om zich te beraden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen haar ten laste is gelegd. Er is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs omdat in het voorbereidend onderzoek onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden. Voorts zijn de verklaringen die zijn afgelegd onbetrouwbaar vanwege de omstandigheden waaronder ze zijn afgelegd.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om de zaak aan te houden voor onbepaalde tijd en te verwijzen naar de Rijksrecherche voor een diepgaand onderzoek.
4.3 De beoordeling van de rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Voor wat betreft de stelling dat onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen aangaande de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen overweegt de rechtbank als volgt. Niet is gebleken dat sprake is geweest van omstandigheden die de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen hebben beïnvloed. Voor zover de raadsman met zijn stelling doelt op verklaring van verdachte die is afgelegd op 12 juni 2009, geldt het volgende. De medische dienst van de PIV te Zwolle heeft aangegeven dat zij niet kon beoordelen of verdachte op die dag in staat was om vervoerd te worden. Verdachte werd echter wel in staat geacht om gehoord te worden in de PIV zelf. Het verhoor heeft vervolgens daar plaatsgevonden. Er is derhalve geen reden om aan te nemen dat de op 12 juni 2009 door verdachte afgelegde verklaring vanwege de omstandigheden waaronder deze is afgelegd niet betrouwbaar zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, zodat er geen reden is voor bewijsuitsluiting.
4.4 De beoordeling van het verzoek tot verwijzing naar de Rijksrecherche
De rechtbank is van oordeel dat het voorbereidend (politie)onderzoek op een zorgvuldige wijze is verricht. Er is dan ook geen reden om de zaak aan te houden en te verwijzen naar de Rijksrecherche zoals door de raadsman verzocht. Dit nog afgezien van de vraag of de rechtbank de mogelijkheid heeft om de zaak te verwijzen naar de Rijksrecherche, nu de wet deze voorziening niet kent. De rechtbank passeert derhalve het verzoek van de raadsman.
4.5 De beoordeling van de tenlastelegging
a. de dood van [slachtoffer]
Vast staat dat op vrijdagmorgen 20 oktober 2008 rond de klok van acht uur door de politie het levenloze lichaam van een man is aangetroffen in de echtelijke slaapkamer van de woning aan [adres] naar aanleiding van een 112-melding.
Sectie op het lichaam, dat heeft plaatsgevonden door het Nederlands Forensisch Instituut (verder te noemen: NFI) op 21 oktober 2008, heeft ondermeer uitgewezen dat er sprake is van zestien huiddefecten aan hoofd, gelaat en hals, veroorzaakt door het snijden/steken met een scherprandig voorwerp.
Aansluitend aan een scherprandig huiddefect aan de linkerzijde, laag in de hals, was er een wondkanaal verlopend doorheen de weke delen van de hals met doorklieven van de linkerhalsader, met perforatie van het borstvlies aan de linkerzijde met een beperkt letsel aan de longtop van de linkerlong en met aansnijden van de linkerhoofdluchtpijptak.
De postmortale veranderingen aan het lichaam kunnen passen bij een postmortale periode van minimaal meerdere dagen tot hooguit enkele weken (bij kamertemperatuur), aldus de bevindingen bij sectie.
De conclusie verkregen uit de sectie luidt dat het overlijden van de man zondermeer kan worden verklaard door een combinatie van bloedverlies en verstikking (tengevolge van inademing van bloed), veroorzaakt door snij- en steekletsels.
Gebitsvergelijking heeft uitgewezen, zoals reeds werd vermoed, dat de overledene betrof de vierenveertigjarige [slachtoffer], [slachtoffer] genoemd, echtgenoot van verdachte.
b. de plaats van het delict
Op basis van ondermeer de bevindingen van het bloedspoorpatroononderzoek, neergelegd in een rapport d.d. 15 januari 2009 van de hand van ing. M.J. van der Scheer van het NFI, met betrekking tot het bloedpatroon aan de rechterzijde van het slachtoffer, op de achterwand van het bed, op de matrashoes aan de rechterzijde van het slachtoffer, en op de vloer, - waarin sprake is van relatief kleine bloedspatjes passend bij geexpireerde bloedspatten - kan worden geconcludeerd dat het slachtoffer zeer waarschijnlijk in zijn bed om het leven is gebracht.
c. oorzaak van overlijden
Op basis van voormelde bevindingen, waarvan met name de aard van het letsel, concludeert de rechtbank dat geen sprake is van een natuurlijke dood, dan wel zelfmoord of een overlijden al dan niet voorafgegaan door automutilatie. Waar het gaat om laatstgenoemde varianten merkt de rechtbank op dat in de nabijheid van het slachtoffer geen steekwapen is aangetroffen.
Dat bovengenoemde letsels met een in het bed aangetroffen zogenaamd radeermesje door verdachte zelf zijn toegebracht, zoals verdachtes advocaat heeft betoogd, acht de rechtbank gelet ook op de aard van de verwondingen volstrekt uitgesloten.
Voor de rechtbank staat dan ook vast dat het slachtoffer door geweld, opzettelijk gepleegd door (een) derde(n), om het leven is gebracht en dat deze geweldpleging in het bed waarin hij is aangetroffen, heeft plaatsgevonden.
d. het Salutisproject
Door de raadsman is aangevoerd dat de dood van het slachtoffer verband houdt met de kennis die het slachtoffer bezat met betrekking tot het Salutisproject waar hij aan werkte.
In het kader van dit project bestonden contacten met de AIVD en buitenlandse veiligheidsdiensten die geïnteresseerd waren in dit encryptieprogramma en die belang zouden kunnen hebben bij de dood van het slachtoffer, aldus de verdediging.
De rechtbank acht dit scenario hoogst onwaarschijnlijk en wijst op het navolgende.
De op verzoek van de verdediging, in het kader van hun bemoeienis met Salutis, door de rechter-commissaris gehoorde getuigen [getuige A] , [getuige B] , [getuige C] (personal coach van het slachtoffer) en [getuige D] hebben allen verklaard dat zij uit eigen wetenschap niet bekend zijn met concrete feiten en omstandigheden met betrekking tot de doodsoorzaak van [slachtoffer]. Getuige [getuige D] voegt daaraan toe dat hij niet kan uitsluiten dat een veiligheidsdienst betrokken is geweest bij het overlijden van het slachtoffer, maar dat hij dat heel onwaarschijnlijk acht. Hij stelt dat het Salutis-concept bekend was bij een aantal mensen en het dan geen zin heeft één van die mensen het zwijgen op te leggen. [getuige E], huisgenoot van het slachtoffer en eveneens betrokken bij het Salutis-project verklaart: “[slachtoffer] had niet de diepte kennis van Salutis. Eigenlijk hadden ze niks aan [slachtoffer]. Die kon alleen maar een paar oppervlakkige dingen. Diegene die dit van plan zou zijn heeft niets aan één man, maar moet een hele groep hebben. Een ieder van deze groep bezit specifieke kennis van Salutis.” Verder zijn er geen concrete aanwijzingen dat het slachtoffer in de periode voor zijn dood contact heeft gehad met binnenlandse dan wel buitenlandse veiligheidsdiensten. Niet is gebleken dat het slachtoffer na 2004 nog contact met de AIVD heeft gehad. Ten aanzien van de contacten met Israël heeft [getuige F] verklaard dat hij in 2005 een diskette met informatie over Salutis aan een Nederlander in Israël heeft verzonden aan wie hij vaker uitvindingen voorlegde en dat dat niets is geworden. Er is niet gebleken van enig contact met de Israëlische geheime dienst. Ter zitting heeft getuige [getuige E] verklaard dat hij, behalve de [naam bedrijf], niet bekend is met (nieuwe) contacten over het Salutis-project sinds 2005/2006. [getuige G] heeft verklaard dat hij namens [naam bedrijf] contact heeft gehad met [slachtoffer] over Salutis, maar dat de contacten gestopt zijn en Salutis voor [naam bedrijf] een afgesloten hoofdstuk is.
Tot slot lijkt de wijze waarop het slachtoffer is omgebracht en de omstandigheden waaronder dit is geschied niet te passen bij de wijze waarop professionele liquidaties doorgaans plaats plegen te vinden.
e. betrokkenheid overige huisgenoten/familieleden
De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer naakt in zijn bed is aangetroffen, dat de slaapkamer was afgesloten, dat de sleutels van deze echtelijke slaapkamer buiten deze kamer in de woning zijn aangetroffen , dat er geen sporen zijn aangetroffen op het slachtoffer en in de echtelijke slaapkamer anders dan van het slachtoffer, verdachte en mogelijk van gezinsleden en dat niet gebleken is van braak.
Naar het oordeel van de rechtbank wijzen alle omstandigheden erop dat het slachtoffer om het leven is gebracht door een persoon in de directe (huiselijke) omgeving van het slachtoffer.
Ervan uitgaande dat het slachtoffer is omgebracht op 9 of 10 oktober, de rechtbank komt hierop later terug, merkt de rechtbank op dat van de huisgenoot [getuige E] vast staat dat hij op 9 en 10 oktober 2008 op Terschelling verbleef.
De kinderen [dochter A] en [dochter B] verbleven op deze beide dagen op een school in België.
Gelet op ondermeer de zeer jeugdige leeftijd van de jongste dochter, [dochter C], acht de rechtbank een eventuele betrokkenheid van haar bij de dood van haar vader uitgesloten.
Tot slot is het mede gelet op de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken tussen [zoon] en verdachte en tussen [dochter D] en [zoon] niet aannemelijk dat [zoon] dan wel [dochter D]
op enige wijze betrokken zijn geweest bij het om het leven brengen van hun vader.
f. betrokkenheid verdachte
Verdachte heeft aangegeven dat het slachtoffer bepaalde seksuele voorkeuren had in die zin dat hij zichzelf herhaaldelijk met touw of een riem aan het bed vastbond en delen van zijn lichaam bedekte met doorzichtig huishoudfolie.
In het NFI-rapport van ing. M.J. van der Scheer van 15 januari 2009 wordt als volgt geconcludeerd.
“Binnen het gehele bloedsporenbeeld zijn de volgende aspecten opmerkelijk. In de hals is een onderbreking van het bloedsporenbeeld aangetroffen. Dit deel van de hals is derhalve op enig moment bedekt geweest met een onbekend object. Op de rechteronderarm lijkt een onderbreking in het bloedsporenbeeld aanwezig waar zich op enig moment een onbekend object kan hebben bevonden. Bovendien correspondeert het bloedspattenbeeld op de rechterhand niet met het bloedsporenbeeld in de nabije omgeving van deze hand. Dit betekent dat de rechterhand op enig moment in een andere dan de aangetroffen positie heeft verkeerd ten tijde van het ontstaan van de hierop aangetroffen bloedspatjes. De contact- c.q. veegsporen van het bloed op beide schouders en bovenarmen kunnen verklaard worden indien beide armen op enig moment in een omhoog gebogen positie hebben verkeerd waarbij (bewegend) contact is gemaakt met het bloed op de aangrenzende matrashoes.”
De rechtbank gaat er op grond van het vorenstaande van uit dat de rechterhand dan wel beide handen van het slachtoffer vastgebonden is/zijn geweest aan het bed. Voorts is zijn hals bedekt geweest met vermoedelijk huishoudfolie.
Verdachte heeft verklaard dat zij in de avond van 9 oktober seks heeft gehad met het slachtoffer en dat zij zelf de seksuele voorkeuren van het slachtoffer niet deelde. De rechtbank gaat er echter vanuit dat de seks een sado-masochistische inslag had. In dit kader acht de rechtbank het volgende van belang. In de slaapkamer, deels rond het bed, zijn diverse attributen aangetroffen die gebruikt (kunnen) worden in een sado-masochistische context, te weten een cock-ring, plastic knijpers, een radeermesje, een gebruikt waxinelichtje, een potje tijgerbalsem, meerdere stukjes touw, een veter, een badstof riem en een boekje over sm-seks en bondage.
Gebleken is voorts dat verdachte diverse malen dergelijke attributen heeft besteld bij de firma [naam bedrijf]. Voor bondage zijn twee personen nodig. Tot slot is DNA van verdachte gevonden op de cock-ring, eveneens een attribuut dat gebruikt wordt bij sm-seks (NFI-rapport d.d. 1 april 2009).
De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat het slachtoffer direct na de seks om het leven is gebracht. Het slachtoffer is ten eerste naakt in zijn bed aangetroffen. Voorts blijkt uit bovengenoemde conclusies van het NFI-rapport van 15 januari 2009 dat de hals van het slachtoffer ten tijde van de gewelddadige dood bedekt was en één dan wel beide handen waren vastgebonden. Bovendien had het slachtoffer een koord om zijn penis en scrotum en heeft verdachte verklaard dat dit ook zo was tijdens de seks. Tot slot bevond zich sperma op zijn lichaam.
Ten aanzien van het DNA-onderzoek merkt de rechtbank op dat, onder meer blijkens het NFI-rapport van dr. R.J. Bink van 1 april 2009, het DNA van verdachte overvloedig is aangetroffen, onder meer op het koord rond de penis en scrotum, rond het scrotum, rond de navel van het slachtoffer, op de hals van het slachtoffer en op een handdoek die op het bed lag. De enige andere DNA-sporen, afgezien van die van het slachtoffer, welke zijn aangetroffen zijn die van dochter [dochter D], onbekende vrouw B en onbekende persoon C. Onbekende vrouw B, wier bloed ook op de grond van de kamer van zoon [zoon] is aangetroffen ([AAAK8106NL]#1), is, zoals de deskundige Bink ter zitting heeft uitgelegd, zeer waarschijnlijk één van de andere dochters (van wie geen DNA is afgenomen). Ten aanzien van beide dochters geldt, zoals in voornoemd rapport van 1 april 2009 is opgemerkt en ter zitting nader is uitgelegd, dat een spoor dat bestaat uit een mengsel van celmateriaal van een ouderpaar een DNA-mengprofiel oplevert dat per definitie een match zal opleveren met het DNA-profiel van elk kind van dit ouderpaar. Nu de sporen van dochter [dochter D] en van onbekende vrouw B (één van de andere dochters) enkel en alleen voorkomen in mengprofielen waarbij ook telkens het DNA beide ouders aanwezig is en niet ergens als hoofdprofiel of als nevenprofiel, levert de aanwezigheid van een DNA-match van twee dochters geen aanwijzing op dat zij betrokken zijn bij seks met en/of de dood van hun vader. Ten aanzien van onbekende persoon C, die genoemd wordt bij de bemonstering van een stuk koord ([AAAW2281NL]#1 NFI-rapport d.d. 1 april 2009) overweegt de rechtbank dat het hierbij zeer wel eveneens zou kunnen gaan om een DNA-profiel van één van de kinderen, nu immers ook hier sprake is van een spoor dat bestaat uit een mengsel van celmateriaal van het ouderpaar, dat dus ook per definitie een match oplevert met het DNA van elk van de kinderen.
Het DNA-onderzoek levert uitsluitend bewijs voor betrokkenheid van verdachte en niet van andere gezinsleden.
g. tijdstip plegen delict
Verdachte heeft verklaard dat zij op donderdagavond, 9 oktober 2008, na het gezamenlijk bekijken van een dvd op de slaapkamer, nog seks heeft gehad met het slachtoffer in het echtelijke bed. Daarna zijn beiden gaan slapen, aldus verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat er de volgende (vrijdag-)morgen, 10 oktober 2008, discussie is geweest of [slachtoffer] mee zou gaan naar België, dat hij uiteindelijk besloten heeft dit niet te doen en dat hij vervolgens, terwijl zij in bad zat, aankondigde dat hij naar een beurs in Duitsland zou gaan met [getuige D].
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat iemand anders dan verdachte heeft verklaard het slachtoffer ná 9 oktober 2008 nog te hebben gezien, afgezien van dochter [dochter D], die echter in een eerder stadium heeft verklaard haar vader op 9 oktober 2008 voor het laatst te hebben gezien. De rechtbank hecht meer waarde aan [dochter D] eerste dan aan haar tweede verklaring, met name nu gebleken is dat verdachte haar kinderen op de verhoren voorbereidde. Ook van een beursbezoek door het slachtoffer in Duitsland is op geen enkele wijze gebleken.
Daarnaast heeft onderzoek aan de laptop uitgewezen dat ná 9 oktober hiervan door het slachtoffer geen gebruik meer is gemaakt.
Voorts is de deur van de echtelijke slaapkamer tussen 10 en 20 oktober niet geopend geweest blijkens de verklaringen van de gezinsleden van verdachte omdat na terugkeer uit Belgie op 10 oktober de sleutel zoek zou zijn en verdachte die hele periode bij [dochter C] op de kamer heeft geslapen.
h. conclusie
De conclusie uit vorenstaande is dat het niet anders kan zijn dan dat het slachtoffer op de bewuste donderdagavond 9 oktober, dan wel de daarop volgende ochtend 10 oktober door verdachte op gewelddadige wijze in het echtelijke bed om het leven is gebracht. De rechtbank voelt zich in dit oordeel gesterkt door het opmerkelijke gedrag van verdachte in de periode tussen 9 en 20 oktober. Gewezen zij onder meer op het feit dat verdachte geen actie ondernam terwijl haar echtgenoot 10 dagen spoorloos was; dat zij niet probeerde de afgesloten deur van de echtelijke slaapkamer te openen, maar bij één van de kinderen ging slapen , terwijl de sleutel van de afgesloten deur in het sleutelkastje bleek te hangen; dat zij, toen haar dochters aangaven dat het in huis stonk, niet op zoek ging naar een
oorzaak; dat zij, na het aantreffen van het stoffelijk overschot, uren wachtte voor de politie daarvan in kennis te stellen en dat zij op 15 (en 20) oktober 2008 op haar computer de site www.svb.nl bezocht en daar specifiek had gekeken naar de hoogte en dag van uitbetaling van een nabestaandenuitkering, een halfwezenuitkering.
i. voorbedachte raad
Tenslotte is de vraag aan de orde of sprake is van moord, zoals door de officier van justitie gesteld, waarbij de rechtbank dient vast te stellen of de verdachte heeft gehandeld na kalm en rustig overleg en dus met voorbedachte raad.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hiervan sprake is. Hiervoor zijn geen bewijsmiddelen aanwezig. Voorts kan ook uit de uiterlijke omstandigheden niet afgeleid worden dat verdachte de tijd heeft gehad om na te denken en zich rekenschap te geven van haar handelen. De rechtbank acht moord derhalve niet bewezen.
5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1. subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij in of omstreeks de periode van 09 oktober 2008 tot en met 10 oktober 2008 in de gemeente Lelystad opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp die [slachtoffer] meermalen in de hals/keel gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
6. De kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn evenmin feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
7. De oplegging van straf of maatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1. primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf, de vaststelling en de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht, te weten het recht op leven, ontnomen. Zij heeft hem meerdere malen in zijn hals/nek gestoken. Dit betreft een ernstig feit en de rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt.
De rechtbank rekent het verdachte voorts zwaar aan dat zij het slachtoffer op een uiterst gruwelijke wijze van zijn leven heeft beroofd en dusdoende haar kinderen hun vader heeft ontnomen. Bovendien heeft zij daarna haar kinderen bij haar handelen betrokken. Zij heeft niet alleen het slachtoffer gedurende tien dagen in de slaapkamer verborgen gehouden terwijl de kinderen in huis rondliepen, maar zij heeft hen ook betrokken bij het politieonderzoek. Zo heeft zij met hen gesproken over de verklaringen die zij bij de politie hebben afgelegd en heeft zij getracht hen daarin te sturen. Hiermee heeft zij de kinderen bijzonder zwaar belast. De rechtbank is van oordeel dat kinderen te allen tijde tegen een dergelijke belasting beschermd dienen te worden.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een rapportage over haar persoon. Door deze proceshouding heeft de rechtbank geen inzicht gekregen in de persoonlijkheid van verdachte of de eventuele problematiek die binnen het gezin speelt. De rechtbank kan derhalve mogelijke strafverminderende omstandigheden niet meewegen bij het bepalen van de strafmaat. De rechtbank heeft wel ten voordele van verdachte meegewogen dat zij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Hoewel de rechtbank heeft geoordeeld dat de voorbedachte rade niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, acht de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheden, de na te noemen straf passend.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
Het ten laste gelegde is bewezen, zoals hiervoor aangegeven, en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is derhalve strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) jaren.
De tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Gelast de teruggave van de in beslaggenomen goederen aan de rechthebbenden voorzover dit niet reeds is geschied.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. M.A. Pot en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Schoo, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2009.
Mr. Meijer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.