ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ2249

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/400336-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.P. Nieuwenhuis
  • H. Heins
  • A.P. de Jong - de Goede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs in strafzaak

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 3 juni 2009 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, stond de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie centraal. De verdachte was beschuldigd van geweldsdelicten, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. De aangeefster had weliswaar een belastende verklaring afgelegd, maar deze was niet ondertekend en er ontbrak ander bewijs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de verdediging voerde aan dat de verdachte niet de juiste toegang tot zijn raadsman had gehad, wat in strijd zou zijn met artikel 6 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de verdachte na het politieverhoor wel degelijk contact had gehad met zijn raadsman en dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. Hierdoor was de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging.

Met betrekking tot het bewijs oordeelde de rechtbank dat de ontkennende verklaringen van de verdachte en de niet-ondertekende aangifte van het slachtoffer onvoldoende waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank nam ook in overweging dat het slachtoffer later een brief had gestuurd waarin zij aangaf dat er geen geweld was gebruikt. Gezien het gebrek aan bewijs sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank besloot dat de verweren van de raadsman over de uitsluiting van bewijsmiddelen niet meer aan de orde waren, nu de verdachte al was vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.400336-08
Uitspraak: 3 juni 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
De officier van justitie, mr. G.C. Pol, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsman van verdachte voert aan dat hem diverse malen de toegang tot zijn cliënt is geweigerd, onder meer tijdens het politieverhoor en voor de voorgeleiding van verdachte aan de rechter-commissaris. De raadsman verklaart dat de verdachte willens en wetens bijstand door een advocaat is onthouden. Volgens de raadsman is gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM. Met name is gehandeld in strijd met de rechtspraak, zoals door het Europese hof uiteengezet in de arresten (naam) en (naam). Voorts is volgens de raadsman de woning van cliënt onrechtmatig betreden nu niet is voldaan aan de vereisten van de Algemene wet op het binnentreden. Derhalve verzoekt de raadsman van verdachte de rechtbank primair de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair zowel de politieverhoren als de verhoren bij de rechter-commissaris uit te sluiten van het bewijs.
Met betrekking tot de door de raadsman bepleite niet ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank het volgende:
Vaststaat dat de verdachte na het politieverhoor op 31 december 2008 wel contact heeft gehad met zijn raadsman. Uit de bewoordingen van de raadsman zelf komt immers naar voren dat verdachte, voorafgaande aan zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris, de gelegenheid heeft gehad om (kort) met zijn raadsman te overleggen. Nu verdachte in deze fase wel toegang heeft gehad tot zijn advocaat, is er in ieder geval geen sprake van een zodanige schending van het recht op een eerlijk proces, dat dit tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie zou moeten leiden. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat de officier van justitie wel ontvankelijk is in zijn vervolging.
BEWIJS
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten nu elk wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De verdachte heeft alleen ontkennende verklaringen afgelegd en het slachtoffer heeft de aangifte niet ondertekend. Het slachtoffer heeft in een later stadium een brief gestuurd waarin zij aangeeft dat verdachte geen geweld heeft gebruikt en haar ook niet van haar vrijheid heeft beroofd. De raadsman verzoekt de rechtbank derhalve de verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
De rechtbank concludeert op grond het onderzoek dat in de woning een ruzie tussen het slachtoffer en de verdachte heeft plaatsgevonden. In eerste instantie heeft aangeefster daaromtrent een uitgebreide en voor verdachte belastende verklaring afgelegd bij de politie. Aangeefster heeft de aangifte echter niet, ook niet in een later stadium, ondertekend.
Mede gezien de ontkennende verklaringen van verdachte alsmede het ontbreken van enig ander bewijsmiddel omtrent de ten laste gelegde feiten is de rechtbank van oordeel dat voor een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde onvoldoende wettig bewijs voorhanden is.
De verdachte dient derhalve van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig bewezen acht.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs, kunnen de verweren van de raadsman gericht op uitsluiting van bewijsmiddelen onbesproken blijven.
BESLISSING
Het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. H. Heins en A.P. de Jong - de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2009.