ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ2242

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
99-000006-36
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstel voorwaardelijke invrijheidstelling en ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 juni 2009 uitspraak gedaan over de vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was bij vonnis van 5 augustus 2008 door de meervoudige kamer van de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan de tenuitvoerlegging op 8 april 2008 was gestart. De voorwaardelijke invrijheidstelling stond gepland voor 9 juli 2009, onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit.

De officier van justitie heeft op 11 juni 2009 een schriftelijke vordering ingediend om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat deze vordering te laat was ingediend, aangezien deze uiterlijk 30 dagen voor de ingangsdatum van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij de griffie van de rechtbank had moeten zijn ontvangen. De rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen vaststellen die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er enige verdenking van een strafbaar feit door de veroordeelde bestond, het dossier onvoldoende bewijs bevatte om te concluderen dat er ernstige bezwaren waren die de vordering tot afstel konden rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de officier van justitie de mogelijkheid had om eventuele ernstige bezwaren door de rechter-commissaris te laten toetsen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, en deze beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 juni 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht
Zaaksnummer: 99-000006-36
Datum: 30 juni 2009
BESLISSING OP DE VORDERING TOT AFSTEL VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 5 augustus 2008 (parketnummer 07.400081-08 en 07.461465-06) is
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
thans verblijvende in (xxx),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 8 april 2008 is gestart.
Veroordeelde zal, gelet op art. 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 9 juli 2009 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 11 juni 2009 strekt ertoe deze voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
In artikel 15 d, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat een vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling uiterlijk 30 dagen vóór het tijdstip waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling ingaat op de griffie van de rechtbank dient te zijn ontvangen. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering ontvankelijk, indien het aannemelijk maakt dat een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid zich eerst nadien heeft voorgedaan.
In casu is de vordering van het openbaar ministerie tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 11 juni 2009 ter kennis gekomen van de griffie van de rechtbank. De wettelijke termijn in acht nemend had de vordering echter vóór 9 juni 2009 bij de griffie van de rechtbank moeten zijn ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een grond tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, welke zich heeft voorgedaan ná ingang van de hiervoor genoemde termijn van 30 dagen.
Een te laat ingediende vordering tot aftstel dient in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kan – onder bijzondere omstandigheden – hierop een uitzondering worden gemaakt.
In onderhavig geval acht de rechtbank reeds geen reden aanwezig om voornoemde uitzondering toe te passen. Weliswaar kan worden gesproken van enige verdenking van het plegen van een strafbaar feit door veroordeelde. Het dossier is in de huidige stand van zaken echter zodanig summier en eenzijdig opgebouwd, dat op grond daarvan niet geoordeeld kan worden dat sprake is van ernstige bezwaren om de thans ingediende vordering, gelet op de daaraan voor veroordeelde verbonden verstrekkende gevolgen, te kunnen dragen. De rechtbank heeft voorts betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de officier van justitie ook de mogelijkheid heeft /had om eventuele ernstige bezwaren door de rechter-commissaris te doen toetsen conform artikel 15h van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.P.M. Elderman, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en S.E. Bins – van Waegeningh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2009.
Mr. Bins – van Waegeningh voornoemd was buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.