ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ1915

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607073-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 2 juli 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in Suriname en woonachtig in Nederland, had kennis van de drugshandel van haar medeverdachte en had deze zelfs geholpen door haar van Schiphol te halen en een treinkaartje naar Almere te kopen. Tijdens de rechtszitting verklaarde de verdachte dat ze op meerdere momenten de mogelijkheid had om de politie te bellen, maar dit pas deed nadat de medeverdachte zich van de bolletjes cocaïne had ontdaan. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het binnenbrengen van cocaïne in Nederland, ondanks het verweer van de verdediging dat de verdachte slechts een vriendendienst had verleend.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren voor het primair ten laste gelegde feit, waarbij werd vastgesteld dat 14 bolletjes cocaïne (100 gram) door de medeverdachte Nederland waren binnengebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de schadelijke effecten van cocaïne op de gezondheid en de maatschappelijke overlast die voortvloeit uit de handel in harddrugs. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij rekening werd gehouden met haar rol in het geheel en haar justitiële documentatie. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, zou in mindering worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607073-09
Uitspraak: 2 juli 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.H.A. de Boer, advocaat te Rotterdam.
De officier van justitie, mr. C. Janssen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen haar ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Verdachte heeft verklaard dat zij al voordat [medeverdachte] naar Nederland is gekomen wist dat zij in Suriname bolletjes had geslikt die aldus op Nederlands grondgebied gebracht zouden worden. Zij heeft verklaard met [medeverdachte] telefonisch contact te hebben gehad in Suriname. Ook heeft verdachte verklaard dat zij op eigen initiatief [medeverdachte] van Schiphol is gaan halen en voor [medeverdachte] een treinkaartje heeft gekocht voor de reis naar Almere.
Op meerdere momenten, zo heeft verdachte tegenover de politie maar ook ter terechtzitting desgevraagd verklaard, heeft voor verdachte de mogelijkheid bestaan zich te distantiëren en/of de politie te bellen. Dat laatste heeft verdachte pas gedaan de dag nadat [medeverdachte] zich van de bolletjes had ontdaan. Voor het niet eerder contact opnemen met de politie heeft verdachte geen passende verklaring kunnen geven. Aldus is sprake van voorwaardelijke opzet op het binnen het grondgebied brengen van cocaïne op Nederlands grondgebied.
Het betoog van de verdediging dat haar geen verwijt treft, nu zij bij wijze van vriendendienst [medeverdachte] met raad en daad heeft bijgestaan, doet aan het voorgaande niet af.
Anders dan door de officier van justitie is betoogd is de rechtbank van oordeel dat slechts van 14 bolletjes (100 gram) is vast komen te staan dat deze door [medeverdachte] Nederland zijn binnen gebracht. Uit het NFI rapport d.d. 9 februari 2009 volgt dat de bolletjes cocaïne bevatten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat het invoeren van harddrugs een ernstig strafbaar feit is. Cocaïne is immers een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is.
Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank niet alleen rekening met de hoeveelheid aangetroffen drugs, maar ook met de rol van verdachte in het geheel.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 mei 2009.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. J.P.C. Obbink, voorzitter, mrs. M.A. Pot en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2009.
Mr. J.P.C. Obbink voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.