ECLI:NL:RBZLY:2009:BI9955

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607363-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in moord/doodslagzaak na val uit raam

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord of doodslag op [slachtoffer] na een val uit een raam, heeft de rechtbank op 25 juni 2009 uitspraak gedaan. De verdachte werd ervan beschuldigd opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] uit een openstaand raam te hebben gegooid of geduwd, wat leidde tot diens overlijden. De feiten vonden plaats op 27 oktober 2008 in Lelystad, waar de verdachte en [slachtoffer] in hetzelfde pand woonden. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht jaar, maar de verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat de getuigenverklaringen inconsistent en onbetrouwbaar waren.

De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] zorgvuldig beoordeeld. Hoewel zij aanvankelijk verschillende verklaringen gaven, kwamen hun verhalen later meer overeen. De rechtbank concludeerde echter dat de inconsistenties in hun verklaringen, samen met de omstandigheden van de val, onvoldoende bewijs boden om de verdachte schuldig te verklaren. De verdachte verklaarde dat [slachtoffer] uit het raam viel terwijl hij zich naar buiten boog om naar braaksel te kijken, en de rechtbank achtte deze verklaring niet onwaarschijnlijk.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen, omdat de rechtbank niet kon uitsluiten dat [slachtoffer] zonder enige betrokkenheid van de verdachte uit het raam was gevallen. Dit vonnis benadrukt het belang van betrouwbare getuigenverklaringen en de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
parketnummer: 07.607363-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juni 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
1. Het onderzoek
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 3 februari 2009, 24 maart 2009,
17 april 2009, 8 juni 2009 en 11 juni 2009 waarbij de officier van justitie, mr. S.J. Buis, de verdachte en de raadsman van verdachte, mr. M.I. Bloch, advocaat te Amsterdam hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2008 in de gemeente Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, voornoemde [slachtoffer] uit een openstaand raam op de eerste verdieping van een pand gelegen aan de [adres] naar beneden gegooid en/of geduwd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. Beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
- Op maandag 27 oktober 2009 omstreeks 22.15 uur is [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer]) uit een keukenraam van de woning aan de [adres] te Lelystad van één hoog naar beneden gevallen.
- Op 27 oktober 2009 om 23.05 uur wordt de reanimatie van [slachtoffer] gestaakt en wordt zijn dood vastgesteld. Uit twee verschillende rapportages van pathologen volgt dat de dood van [slachtoffer] zonder meer kan worden verklaard door het letsel dat hij als gevolg van de val uit het raam heeft opgelopen.
- De afstand van de vloer tot aan het keukenraam waar [slachtoffer] uit is gevallen bedraagt 105 cm. Dit raam bevindt zich op de eerst verdieping boven de kamer van verdachte.
- [slachtoffer] was 186 cm lang en woog 58 kilogram.
- [slachtoffer] had ten tijde van de val 2,12mg/ml alcohol in zijn bloed.
- De woning aan de [adres] te Lelystad is een zogenaamd kamerbewonerspand. Verdachte huurde aldaar een kamer op de begane grond. [slachtoffer] bewoonde een kamer op de eerste verdieping.
- Op het moment dat [slachtoffer] uit het raam valt zijn naast verdachte, [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] op de eerste verdieping van de woning aanwezig.
- [getuige 4] was bij [slachtoffer] op bezoek en bevond zich ten tijde van de val op diens kamer. Hij heeft niets gezien.
- [getuige 3] en [getuige 1] bewoonden beiden een kamer in de woning aan de [adres]. [getuige 2] was bij hen op bezoek.
- [slachtoffer] lag op het trottoir voor de kamer van verdachte en is door verdachte naar de hal van het pand getrokken.
- [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2] verlaten alle drie na de val van [slachtoffer] de woning , waarna zij zich naar een vriendin, [X], begeven. Onderweg en aldaar hebben zij met [wijkagent], de wijkagent, gebeld.
- Op het trottoir voor de voordeur van de kamer van verdachte lag op de bewuste avond braaksel.
4.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] uit het raam heeft gegooid. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2]. De officier van justitie heeft aangevoerd dat deze getuigen in essentie consistent hebben verklaard. Ook al kort na de val hebben zij tegen [wijkagent] verklaard dat verdachte [slachtoffer] uit het raam heeft gegooid. De officier van justitie heeft voorts gewezen op de verklaring van [getuige 4]. [getuige 4] heeft verklaard dat de ambulance niet gebeld mocht worden van verdachte. Tot slot wijst de officier op de wisselende verklaringen van verdachte. Zo heeft verdachte in eerste instantie verklaard in het geheel niet op de eerste verdieping van de woning te zijn geweest. Bij de rechter- commissaris heeft hij toegegeven dat hij wel boven is geweest, maar dat er op een vriendschappelijke wijze met elkaar werd gesproken. Bij de reconstructie heeft verdachte verklaard dat hij wel boos was op [slachtoffer].
Nu er volgens de officier van justitie sprake lijkt te zijn geweest van een woedeaanval die tot het handelen van verdachte heeft geleid, acht hij niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade uit het raam heeft gegooid.
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte ter zake van doodslag te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] uit het raam heeft gegooid dan wel geduwd. Hij heeft verklaard dat hij een ruzie hoorde tussen [slachtoffer] en de getuigen [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2]. Als hij op de begane grond naar het toilet gaat, wordt hij opgehaald door [getuige 3]. Verdachte gaat met hem mee naar boven en vraagt [slachtoffer] naar het braaksel, dat beneden op de grond ligt. [slachtoffer] staat op dat moment al bij het raam. [slachtoffer] staat zijwaarts bij het raam met gekruiste benen. Om contact met [slachtoffer] te maken legt hij een hand op zijn schouder. [slachtoffer] draait zich vervolgens naar het raam toe om naar het braaksel te kijken. Op dat moment heeft verdachte zijn hand niet meer op de schouder van [slachtoffer]. Opeens valt [slachtoffer] uit het raam. Verdachte heeft nog geprobeerd hem beet te pakken.
De verdediging is van mening - kort samengevat - dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging heeft uitvoerig betoogd dat de getuigen geen van drieën consistent verklaren, dat de verklaringen van de drie getuigen onbetrouwbaar zijn en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Ook wanneer de verklaringen van [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2] met elkaar worden vergeleken, ontbreekt de noodzakelijke consistentie. Er is geen sprake van verklaringen die elkaar ondersteunen. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] dronken en instabiel was en uit zichzelf uit het raam kan zijn gevallen toen hij zich naar buiten boog om te kijken naar het braaksel.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 27 oktober 2008 bevonden verdachte en zijn vriendin zich ’s avonds op zijn kamer op de begane grond in de woning op het adres [adres] te Lelystad. Ook [slachtoffer], [getuige 4] en [getuige 3] bevonden zich die avond in de woning. In deze woning worden meerdere kamers verhuurd. Op die avond lag er braaksel bij de (afgesloten) buitendeur van de kamer van verdachte. In de loop van de avond zijn [getuige 2] en [getuige 1] bij de woning aangekomen en zijn naar de kamer van [getuige 3] gegaan, die zich op de tweede verdieping van de woning bevindt. Ze hebben toen geconstateerd dat er braaksel op het trottoir lag. Op de kamer van [getuige 3] hebben ze een joint gerookt. Later zijn ze naar de eerste verdieping gegaan en hebben ze aan [slachtoffer] gevraagd of hij uit het raam heeft overgegeven. [getuige 4] was toen op de kamer van [slachtoffer], die zich op de eerste verdieping aan de achterzijde bevindt. Vlak daarna is verdachte naar boven gelopen. [slachtoffer] stond op dat moment bij het raam van de keuken (recht boven de voordeur van verdachte). Verdachte heeft toen aan [slachtoffer] gevraagd of hij uit het raam heeft overgegeven. [slachtoffer] en verdachte stonden op dat moment tegenover elkaar. [slachtoffer] met zijn rechterzij tegen het raamkozijn. [slachtoffer] heeft zich toen naar het raam gedraaid en is uit het raam gaan kijken. Vervolgens is hij beneden op het trottoir voor de kamer van verdachte terecht gekomen, waarbij hij ernstig letsel heeft opgelopen ten gevolge waarvan hij is overleden. Verdachte is naar beneden gerend en heeft het slachtoffer naar de hal van de woning getrokken. In de hal is geprobeerd het slachtoffer bij te brengen, hetgeen niet is gelukt. Vervolgens is de politie gebeld. De getuigen [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2] hebben de woning verlaten en hebben op weg naar de woning van een vriendin, [X], telefonisch contact met wijkagent [wijkagent] gehad. In de woning van [X] is uitgebreid over het voorval gesproken en is opnieuw telefonisch contact met [wijkagent] geweest.
Het bij de [adres] gearriveerde ambulancepersoneel heeft gepoogd het slachtoffer te reanimeren. [slachtoffer] was toen echter al overleden.
Er zijn twee verklaringen voor de dodelijke val van het slachtoffer uit het raam in het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen.
Volgens de getuigen [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2] is het slachtoffer door de verdachte naar buiten gegooid of geduwd.
Volgens verdachte is het slachtoffer naar buiten gevallen terwijl hij zich naar buiten boog om te kijken naar braaksel dat onder het raam op de stoep lag.
[getuige 3] heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat verdachte [slachtoffer] met twee handen stevig bij de borst pakt en hem richting het raam duwt. [slachtoffer] hangt dan met zijn bovenlichaam door het geopende raam. Hij ziet dat verdachte hem nog een paar seconden vasthoudt en hem dan door het raam heen duwt of bijna gooit. Bij de rechter- commissaris heeft [getuige 3] verklaard dat verdachte [slachtoffer] bij zijn schouder en bij zijn rug of broek pakt. Ook heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat het misschien niet de bedoeling was van verdachte om [slachtoffer] uit het raam te gooien. Wanneer hij geconfronteerd wordt met zijn verschillende verklaringen, verklaart hij dat de verklaring bij de politie de juiste was, omdat het toen nog vers in zijn geheugen zat.
[getuige 1] heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat op het moment waarop [slachtoffer] naar buiten keek verdachte hem naar buiten flipte. Hij duwde hem met zijn linkerhand op de rug en trok hem met zijn rechterhand aan een been tussen zijn benen door. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij zag dat verdachte [slachtoffer] bij zijn rug en voet vast pakte.
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat verdachte [slachtoffer] met een hand bij zijn hoofd en met zijn andere hand bij zijn bovenbeen pakte. In zijn tweede verklaring bij de politie verklaart hij dat verdachte zijn linkerhand in de nek van [slachtoffer] had en zijn rechterhand op de voorzijde van zijn bovenbeen.
Op de terechtzitting van 17 april 2009 zijn de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gehoord. Beiden verklaren dan dat verdachte [slachtoffer] met zijn linkerhand bij zijn hoofd pakt en met zijn rechterhand bij zijn been. Op die manier heeft verdachte [slachtoffer] het raam uitgekieperd.
Bij de reconstructie op 8 juni 2009 verklaren de drie getuigen [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2] gelijkluidend over de wijze waarop verdachte [slachtoffer] het raam uit kieperde. Verdachte had zijn linkerhand bij het hoofd van [slachtoffer] en zijn rechterhand bij zijn benen en hij kieperde hem zo het raam uit, zo verklaren de getuigen dan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de getuigen in essentie consistent verklaren. Op het meest essentiële punt, te weten de wijze waarop [slachtoffer] uit het raam is gevallen, verklaren zij in eerste instantie verschillend. Opmerkelijk is dat in het eerste contact met de politie (het telefoontje naar de coördinator veelplegers [wijkagent]) [getuige 1] het woord “ongeluk” heeft gebruikt. Naarmate de tijd vordert komen hun verklaringen steeds meer overeen. Er is dan evenwel voldoende tijd en gelegenheid geweest om hun verklaringen op elkaar af te stemmen. [getuige 2] heeft ter terechtzitting van 17 april 2009 immers verklaard [getuige 1] en [getuige 3] nog iedere dag te zien.
Ook op andere punten, zoals het al dan niet ophalen van verdachte, de conversatie die er tussen [slachtoffer] en verdachte plaats vond, het al dan niet spreken in de Engelse taal, het verlaten van het pand nà de val en het al dan niet spreken over de val bij [X], verklaren de getuigen niet consistent en verschillend van elkaar.
De rechtbank overweegt dat de getuigen voordat zij door de politie werden gehoord samen bij [X] hebben gezeten en met elkaar over de val hebben gesproken. [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat ze bij [X] het verhaal wel duizend keer hebben verteld.
Voorts overweegt de rechtbank dat de drie getuigen onder invloed van drugs verkeerden. De drie getuigen hebben immers verklaard dat zij vlak voor het fatale moment op de kamer van [getuige 3] een joint hebben gerookt. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit het waarnemingsvermogen niet ten goede komt.
Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2] onvoldoende betrouwbaar zijn om als enig bewijsmiddel te bezigen voor het naar beneden gooien of duwen.
Tegenover de verklaringen van de getuigen staat de verklaring van verdachte. Hij verklaart ook dat er sprake is van een ruzie over braaksel. Naar aanleiding van die ruzie gaat hij naar de keuken en vraagt hij aan [slachtoffer] of hij degene is geweest die heeft overgegeven. [slachtoffer] staat bij het raam. Verdachte heeft om contact te maken een hand op zijn schouder gelegd. Op het moment dat [slachtoffer] uit het raam wil kijken heeft hij zijn hand van zijn schouder gehaald. Opeens valt [slachtoffer] uit het raam.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de verklaring van verdachte, niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer], zonder dat hij daarbij door verdachte is gegooid of geduwd, uit het raam is gevallen toen hij zich voorover boog om naar het braaksel op de grond te kijken. De rechtbank overweegt hierbij dat [slachtoffer] ten tijde van het tenlastegelegde feit 186 cm lang was en slechts 58 kilogram woog. Gelet op het alcoholpromillage dat [slachtoffer] in zijn bloed had ten tijde van de val is het aannemelijk dat hij onvast ter been en instabiel was, hetgeen ook uit de verklaring van Lindsey Ward van LGC Forensics kan worden afgeleid.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden en het onderzoek ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk uit het raam heeft gegooid of geduwd. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit.
5 De beslissing
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Pot, voorzitter, mr. A.W.M. van Hoof en mr. L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juni 2009.