9.
De kantonrechter is van oordeel dat de vergoeding dient te worden gematigd, maar niet lager dan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, welk oordeel met name op de volgende over-wegingen berust.
Tussen [werkgever] en de overige vennootschappen binnen het concern, waaronder de moeder-vennootschap bestaan, zoals gezegd, financiële banden. In het recent afgesloten boekjaar 2008 is door [werkgever] in totaal € 456.991 (saldo 31/12/07 ad € 963.296 minus saldo 31/12/08 ad € 506.305) van groepsmaatschappijen geïnd, maar € 541.541 (saldo 31/12/07 ad € 774.608 mi-nus saldo 31/12/08 ad € 233.067) aan groepsmaatschappijen betaald, vooral aan de moederven-nootschap [werkgever] Beheer B.V., te weten € 508.063, waardoor de liquiditeit van [werkge-ver] per saldo met een bedrag van € 84.550 (saldo geïnd ad € 456.991 minus saldo betaald ad € 541.541) is verminderd.
Hoewel aan bedoeld betalingsverkeer juridische verplichtingen ten grondslag (zullen) liggen, aldus de ter zitting gehoorde accountant van [werkgever], moet ook worden vastgesteld dat [werkgever] met het verrichten van deze betalingen een keuze heeft gemaakt tussen haar ver-plichtingen jegens de groepsmaatschappijen --met name haar moedervennootschap-- en haar toen nog toekomstige verplichting jegens haar werknemers tot betaling van een ontslagvergoe-ding. Die verplichting was in 2008 weliswaar toekomstig, maar ook onvermijdelijk. Volgens de jaarstukken is in 2008 de liquiditeit immers sterk afgenomen (van negatief € 91.000 per 31/12/07 naar negatief € 2.116.000 per 31/12/08) en is in dat jaar een groot verlies geleden, te weten meer dan € 1.000.000. Dat in verband met het verlies een voorziening van € 790.436 op de balans 2008 is gecreëerd, is terecht en deze voorziening betekent niet dat dit bedrag nog in de onderneming aanwezig is, zoals wel is beweerd.
Het afwijzen van elke vergoeding leidt misschien --maar niet zeker-- tot het behoud van de ven-nootschap, maar behalve het overigens nu reeds onzekere voortbestaan van de dienstverbanden met de nog overgebleven twee werknemers, is geen substantieel behoud van werkgelegenheid met het tot nihil matigen van de vergoeding gewaarborgd. In het behoud van werkgelegenheid van andere werknemers kan een grond voor matiging van een vergoeding tot nihil liggen, maar hier is dat niet het geval.
Desgevraagd heeft de directeur van [werkgever] ter zitting verklaard dat een faillissement van de vennootschap moet worden vermeden onder meer vanwege de daaraan verbonden nadelige gevolgen voor het concern, welk concern door de buitenwereld juist met [werkgever] (het bouwbedrijf van het concern) wordt geïdentificeerd. Het gewenste voortbestaan van de ven-nootschap betekent, zo stelt de kantonrechter vast, dat daarmee (ook) financiële belangen zijn gemoeid. In dit licht bezien kan niet als onhaalbaar worden beschouwd dat alsnog --indien het er op aankomt-- middelen kunnen worden gegenereerd om de onderhavige reorganisatie te finan-cieren, ook al is aannemelijk, gelet op de overgelegde brief van de bank van 14 mei 2009, dat de bank thans geen ruimere of aanvullende kredietfaciliteit wil verstrekken.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat niet vast dat nu juist het toekennen van een gema-tigde vergoeding onvermijdelijk tot het faillissement van [werkgever] zal leiden. Het is ook maar de vraag of een gematigde vergoeding, gelet op de omvang van het begrote liquiditeitste-kort van bijna € 3.000.000 per 1 augustus 2009, het verschil tussen het voortbestaan en het einde van de vennootschap zal uitmaken. Het totaal van het loon over de tien opzegtermijnen is bere-kend op afgerond ‘slechts’ € 119.000.