ECLI:NL:RBZLY:2009:BI8201

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/400211-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een personenauto; bewijs en strafmotivering

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, is de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag op 30 augustus 2008 te Dalfsen. De rechtbank heeft op 19 mei 2009 uitspraak gedaan. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft, na een conflict met de aangever, met zijn auto opzettelijk achteruit gereden en de aangever aangereden. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangever in overweging genomen, evenals het letsel dat de aangever heeft opgelopen. De rechtbank oordeelt dat het gedrag van de verdachte getuigt van disrespect voor het leven van een ander. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en is werkzaam als radiodiagnostisch laborant. De rechtbank heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 6 maanden, met daarnaast een werkstraf van 240 uur. Tevens is er een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden opgelegd. De rechtbank heeft de straffen gematigd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft de ernst van het feit niet uit het oog verloren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag, maar heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. G.P. Nieuwenhuis als voorzitter fungeerde.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
parketnummer: 07.400211-08 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 mei 2009
in de strafzaak tegen
(Verdachte),
geboren (geboortejaar),
wonende te (adres).
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 mei 2009, waarbij de officier van justitie, mr. D. van den Berg, en de raadsvrouw, mr. J.H. Rump, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2008 te Dalfsen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (naam) van het leven te beroven, met dat opzet - met een personenauto - al accellererend achterwaarts op die (naam) is toegereden en/of (daarbij) tegen die (naam) is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2008 te Dalfsen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (naam), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - met een personenauto - al accellererend achterwaarts op die (naam) is toegereden en/of (daarbij) tegen die (naam) is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2008 te Dalfsen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (naam)), heeft aangereden met zijn, verdachtes, personenauto, immers is hij, verdachte, al accellererend achterwaarts op die (naam) toegereden en/of is (daarbij) tegen die (naam) aangereden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk gepoogd heeft (naam) van het leven te beroven door met een personenauto tegen die (naam) aan te rijden en baseert zich daarbij op de aangifte van (naam), het geconstateerde letsel bij aangever en de getuigenverklaringen van (naam) en (naam).
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en baseert dit, kort en zakelijk weergegeven, onder meer op het volgende.
In het dossier is wel voldoende wettig bewijs, maar dit bewijs is niet overtuigend. Verdachte staat bekend als een sociaal bewogen, hulpvaardige en integere man. Hij ontkent ten stelligste de heer (naam) te hebben aangereden.
De getuigenverklaringen en de verklaringen van aangever zijn onderling op diverse punten niet met elkaar te rijmen.
Uit de letselbeschrijving ten aanzien van verdachte blijkt dat verdachte gewond is geraakt, hetgeen zichtbaar was bij zijn oog. Het gegeven dat verdachte gewond is geraakt stemt ook overeen met de verklaring van verdachte. Als we aangever en de andere getuigen uit het dossier moeten geloven dan zou verdachte niet gewond zijn geraakt tijdens de confrontatie met aangever op 30 augustus 2008, maar hij was wel gewond.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 30 augustus 2008 te Dalfsen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (naam) van het leven te beroven, met dat opzet - met een personenauto - al accelererend achterwaarts op die (naam) is toegereden en tegen die (naam) is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijs:
Op 30 augustus 2008 meldt de heer (naam) zich bij de politie en doet aangifte van een poging tot doodslag . Hij verklaart, onder meer, het volgende:
“Ik ben eigenaar van de (naam zaak) te Dalfsen. Op 30 augustus 2008 bevond ik mij in de winkel. De heer (verdachte) was ook in de winkel. Hij sprak met stemverheffing tegen mij en ik heb hem verzocht de winkel te verlaten. Hij vroeg mij of ik even mee wilde lopen om de tegels aan te wijzen die hij mee moest nemen. Ik ben met (verdachte) de winkel uit gelopen. Ik zag de tegels niet. We stonden ondertussen naast de auto van (verdachte). (verdachte) had de portier aan de bestuurderskant open. Ik ben toen richting de winkel gelopen. Ik hoorde dat de auto van (verdachte) gestart werd. Ik liep weg met mijn rug in de richting van de auto van (verdachte). Ineens zag ik uit mijn ooghoek een grijze flits en direct daarna voelde ik dat iets mij in de rug en de rechter elleboog raakte. Ik voelde direct een hevige pijn. Door de klap sloeg ik achterover en direct daarna voorover. Ik zag toen dat dit de auto van (verdachte) was. Ik zag toen dat (verdachte) met verhoogde snelheid wegreed. Ik ben wankelend de winkel ingelopen, waar ik door mijn vrouw ben opgevangen.”
De echtgenote van aangever, mevrouw (naam), heeft op 31 augustus 2008 bij de politie verklaard dat zij op 30 augustus 2008 bij de (naam zaak) was. Zij heeft toen het volgende gezien. Haar man, de heer (naam), loopt met de heer (verdachte) de winkel uit. Zij loopt even de winkel in en daarna het halletje in om te kijken waar haar man is. Ze ziet haar man bij een grijze personenauto weglopen, waarvan de portier aan de bestuurderszijde wordt dichtgegooid. Haar man loopt terug naar de winkel. Ze ziet de grijze personenauto ineens met hoge snelheid achteruit rijden in de richting van haar man. De auto raakt haar man tegen zijn achterzijde. Ze ziet haar man een knik achteruit maken. Een kort moment wankelt hij en herstelt zich dan. De grijze auto rijdt vervolgens met hoge snelheid weg.
Mevrouw (naam) wordt ook op 31 augustus 2008 door de politie gehoord. Zij heeft, onder meer, het volgende verklaard.
Zij werkt bij de kassa van de (naam zaak) te Dalfsen. Op 30 augustus 2008 ziet zij haar werkgever en een man samen de winkel uit, naar buiten, naar een grijze Opel lopen. Die man gebaart druk met zijn armen. Hij start de auto. Ze ziet aan de verlichting dat die man de auto in de achteruit zet. Haar werkgever loopt terug naar de winkel. Op het moment dat hij ongeveer 5 à 10 meter van de auto is verwijderd, ziet zij de grijze auto met volle snelheid achteruit rijden. De grijze auto raakt haar werkgever vol in de rug. De auto stopt op het moment dat haar werkgever is geraakt en rijdt dan met verhoogde snelheid weg.
Hoewel verdachte ontkent aangever te hebben aangereden, heeft hij op 31 augustus 2008 bij de politie, zakelijk weergegeven, onder meer, wel het volgende verklaard:
(naam) is met mij de winkel uitgelopen, de parkeerplaats op naar mijn auto toe. Ik ben uiteindelijk weggereden. Ik ben doorgereden naar het politiebureau. Daar zag ik dat er een deuk in de achterklep van mijn auto zat. Deze deuk zat er voor die tijd niet in.
Met betrekking tot het opzet van de verdachte
Het met een personenauto in volle snelheid achteruit rijdend iemand van achteren aanrijden kan, naar het oordeel van de rechtbank, de dood van die persoon tot gevolg hebben en is daarmee een uitvoeringshandeling van doodslag. De handelingen van verdachte moeten qua verschijningsvorm ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging
De verklaring van de verdachte dat hij gewoon is weggereden en dat niet aangever maar hij het slachtoffer is in deze zaak, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Wat zich volgens verdachte op 30 augustus 2008 in de (naam zaak) zou hebben afgespeeld, vindt geen enkele steun in de verklaringen van de personen die daar op dat moment aanwezig waren. Niemand heeft gezien dat aangever agressief was tegen verdachte. Het letsel aan het oog van verdachte is ook niet opgemerkt door de vier politieambtenaren die verdachte diezelfde avond op het politiebureau te Dalfsen hebben gezien. Wel is door de verbalisanten (naam) en (naam) opgemerkt dat verdachte steeds in zijn oog zat te wrijven. Wellicht is daardoor het oogletsel ontstaan dat een dag later door een arts is geconstateerd.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 6 maanden.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat het geschorste bevel tot bewaring wordt opgeheven.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft ten aanzien van de strafoplegging niets aangevoerd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, na onenigheid met aangever, met zijn auto tegen aangever aangereden. Het gedrag van verdachte getuigt van disrespect voor het leven van een ander. Door het handelen van verdachte heeft aangever pijn en letsel opgelopen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 26 maart 2009 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Op 24 februari 2009 is door R. Verhoef, reclasseringwerker bij de Reclassering Nederland, unit Zwolle/Deventer, een voorlichtingsrapport opgemaakt over de persoon van de verdachte. In dit rapport staat weergegeven dat verdachte een gezin heeft, werkzaam is als radiodiagnostisch laborant in een ziekenhuis en erg actief is op politiek gebied. Verdachte functioneert op alle leefgebieden goed.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. Maar gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, zal de rechtbank de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daarnaast een werkstraf van maximale duur opleggen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen voldoende recht doen aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte, zij het dat de rechtbank zal volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur dan door de Officier van Justitie gevorderd
De rechtbank acht daarnaast, gelet op het feit dat de verdachte niet heeft geschroomd om bij zijn daad gebruik te maken van zijn auto, een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van substantiële duur aangewezen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag,
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mr. A.J. Louter en
mr. A.P. de Jong-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 mei 2009.
Mr. Louter was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.