ECLI:NL:RBZLY:2009:BI4771

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607035-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en opzet bij brandstichting in een toiletruimte van het Leger des Heils

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 12 mei 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 januari 2009 brand heeft gesticht in een toiletruimte van het Leger des Heils in Lelystad. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was en later werd opgenomen in een forensisch psychiatrische afdeling, was niet in persoon aanwezig tijdens de zitting. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en de verdediging door haar raadsvrouw, mr. L.D.H. Lesmeister-De Jong.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door papier en plastic in brand te steken, wat leidde tot gemeen gevaar voor de aanwezige personen en de goederen in het pand. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte ten tijde van de brandstichting in een psychische toestand verkeerde die haar opzet uitsloot. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat, hoewel de verdachte lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, dit niet in de weg staat aan de bewezenverklaring van opzet.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd. Dit besluit is gebaseerd op de rapportages van deskundigen die de psychische toestand van de verdachte hebben beoordeeld. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundigen overgenomen en geoordeeld dat de veiligheid van de verdachte en de algemene veiligheid van personen en goederen een dergelijke maatregel vereisen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607035-09 (P)
Uitspraak: 12 mei 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]
gedetineerd in de PIV te Zwolle,
thans verblijvende in de Forensisch Psychiatrische Afdeling van GGZ Noord-Holland Noord te Heiloo.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 28 april 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte naar voren is gebracht. De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. L.D.H. Lesmeister- De Jong, advocaat te Almere, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
2. Tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 januari 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk brand heeft gesticht in een toiletruimte in het pand van het Leger des Heils, gelegen aan het Maerlant (nr. 10b), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een aansteker of een lucifer, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met kranten en/of tijdschriften, in elk geval papier en/of plastic, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die toiletruimte van het pand van het Leger des Heils (althans de vloer en/of een of meer deur(en) van die toiletruimte) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand en/of de/het belendende pand(en) van voornoemd pand en/of de zich daarin bevindende goederend, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemd pand bevindende perso(o)n(en) en/of in de/het belendende pand(en) van voornoemd pand bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De Bewijsoverwegingen
4.1. Vaststaande feiten
Op 22 januari 2009 wordt er omstreeks 3.30 uur door verdachte brand gesticht in het pand van het Leger des Heils gelegen aan het Maerlant 10b te Lelystad. Zij heeft dit gedaan door papier en plastic in brand te steken in de toiletruimte van het gebouw. In het gebouw waren op dat moment 10 personen aanwezig. Nadat de er door een medewerker alarm is geslagen wordt de brand, nadat de deur van de toiletruimte is geforceerd, door verbalisant Offeringa geblust.
4.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot voornoemde vaststaande feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
• het op 22 januari 2009 in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer 2009004756-1, inhoudende een aangifte van [aangeefster];
• het op 22 januari 2009 in de wettelijke vorm opgemaakte proces verbaal met nummer 2009004756-5, inhoudende een (bekennende) verklaring van verdachte;
• het op 22 januari 2009 in de wettelijke vorm opgemaakte proces verbaal met nummer 2009004756-2, inhoudende een relaas van verbalisant Offeringa;
• het op 19 maart 2009 in de wettelijke vorm opgemaakte proces verbaal met nummer 2009004756-8, inhoudende een relaas van verbalisant van der Walle.
4.3. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gestelt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting.
4.4. Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw van verdachte is betoogd dat de verdachte van het aan haar ten laste gelegde feit zal moeten worden vrijgesproken, nu verdachte ten tijde van haar handelen in een zodanige psychische toestand verkeerde dat niet kan worden bewezen dat van opzet sprake was. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte dacht dat er mensen achter haar aan zaten. Ze wilde zichzelf beschermen. Ook heeft de raadsvrouw gewezen het psychiatrisch rapport.
4.5 Bespreking van de standpunten
De rechtbank overweegt als volgt;
De rechtbank stelt voorop dat de conclusies van de psychiater en de psycholoog dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde niet in vrijheid over haar wil kon beschikken en volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht niet in de weg staan aan een bewezenverklaring van opzet.
Een geestelijke stoornis staat slechts dan aan een bewezenverklaring van opzet in de weg indien bij verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. Voor het vermoeden van de aanwezigheid van die uitzonderingssituatie geeft de over verdachte opgestelde rapportage, noch het verhandelde ter terechtzitting aanleiding.
De rechtbank is daarentegen van oordeel dat verdachte zich meer of minder bewust is geweest van de betekenis van wat zij deed. Zij heeft immers welbewust papier en plastic bij elkaar gezocht en deze aangestoken. Zij wist dat hierdoor brand zou ontstaan. Uit haar verklaring bij de politie dat zij “voor de zekerheid brand had gesticht bij de toegangsdeur van het hokje, zodat ze er echt niet langs konden, die mensen dan” blijkt bovendien dat zij heeft beseft dat door de brand een gevaarlijke situatie zou ontstaan.
5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij op 22 januari 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk brand heeft gesticht in een toiletruimte in het pand van het Leger des Heils, gelegen aan het Maerlant (nr. 10b), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met papier en plastic, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand en de zich daarin bevindende goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemd pand bevindende personen te duchten was.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157 aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht
en
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157 aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.
7. Strafbaarheid van de verdachte
Door de officier van justitie is gevorderd de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, gelet op de rapportages van de psycholoog en de psychiater waarin wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens ontoerekeningsvatbaarheid.
Ter beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank een tweetal pro justitia rapportages ontvangen. Het betreft een psychologisch rapport d.d. 15 april 2009 van drs. R.S. Turk, klinisch psycholoog, en een psychiatrisch rapport van A.M. Dop, psychiater in opleiding, onder supervisie van de heer F.P. Bish, psychiater.
Voornoemd rapport van de deskundige Turk houdt als conclusie onder meer in dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundige is van oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde niet in vrijheid over haar wil kon beschikken. Geadviseerd wordt verdachte voor het ten laste gelegde als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het rapport van deskundigen Dop en Bish houdt eveneens als conclusie in dat verdachte lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, waarbij kortdurende psychoses dan wel dissociaties kunnen ontstaan. Zowel de gedachte dat er mogelijk mensen waren die haar weg wilden halen als de impulsieve brandstichting zonder na te denken over de gevolgen zijn te verklaren uit de gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte. Deskundigen Dop en Bish adviseren verdachte voor het ten laste gelegde als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen op goede gronden tot hun advies zijn gekomen en maakt het oordeel van de deskundigen tot het hare.
De rechtbank concludeert dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit ontoerekeningsvatbaar was en dat het feit de verdachte niet kan worden toegerekend. De rechtbank zal de verdachte derhalve ontslaan van rechtsvervolging.
8. Oplegging van een maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte te ontslaan van rechtsvervolging en te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Zoals gezegd heeft de raadsvrouw vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Subsidiair bepleit zij ontslag van alle rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
Zowel de deskundige Turk als de deskundigen Dop en Bish adviseren verdachte middels artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de periode van één jaar te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Op grond van voornoemde rapportages van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van verdachte en de algemene veiligheid van goederen en personen, het opleggen van de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar eist.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 39, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
Het ten laste gelegde is bewezen en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
De rechtbank legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Aldus gewezen door mr. J.P.C. Obbink, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2009.