ECLI:NL:RBZLY:2009:BI3417

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
14 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
136341 / HA ZA 07-1146
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over bioscoopstoelen en de kwalificatie als onroerend goed

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, stond de eigendom van 606 bioscoopstoelen centraal. De eiser, [A] B.V., vorderde een verklaring voor recht dat de stoelen onroerend waren en dus eigendom van haar. De rechtbank oordeelde dat de stoelen, die zich bevonden in een bioscoop aan de Schrijversstraat 2 te Almere, volgens de verkeersopvatting als bestanddeel van het pand moesten worden beschouwd. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat een bioscoop zonder stoelen niet aan haar functie kan voldoen, aangezien het publiek verwacht zittend naar films te kijken. De rechtbank concludeerde dat de stoelen onroerend waren en dus eigendom van [A] B.V. De vordering van de stichting Die Blechtrommel, die zich als eigenaar van de stoelen beschouwde, werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de stoelen al vanaf hun plaatsing in het pand eigendom waren van de eigenaar van het pand, en dat de stichting geen eigendom had verworven. De stichting werd veroordeeld in de proceskosten van [A] B.V., die op EUR 1.225,85 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 14 januari 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 136341 / HA ZA 07-1146
Vonnis van 14 januari 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.R. Schuldink,
tegen
de stichting
STICHTING FILMHUIS DIE BLECHTROMMEL,
gevestigd te Almere,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.H. Sloof.
Partijen zullen hierna [A] en Die Blechtrommel genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 november 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 29 januari 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en in voorwaardelijke reconventie
2.1. [A], als koper, heeft - blijkens een op 15 juli 1999 verleden notariële akte - van de vennoten van de vennootschap onder firma [B] (hierna te noemen: [B]), als verkoper, in verhuurde staat geleverd gekregen de eigendom van “drie winkelunits met op de eerste en tweede verdieping een bioscoop, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens]” (hierna te noemen: het pand).
2.2. Ten tijde van de hiervoor bedoelde levering op 15 juli 1999 waren de bioscoopzalen al voorzien van 606 bioscoopstoelen en werd het pand gehuurd door Polyfilm Almere B.V. In de op 10 juni 1997 tussen [B] en Polyfilm Almere B.V. gesloten huurovereenkomst staat onder meer vermeld:
“1.1. Deze huurovereenkomst heeft betrekking op de bedrijfsruimte, hierna ‘het gehuurde’ genoemd, plaatselijk bekend als het pand gelegen op de hoek Schrijverstraat/Regisseurstraat te Almere, bestaande uit een ingang op de begane grond, vier bioscoopzalen met totaal 606 stoelen op de 1e en 2e verdieping [...]”
1.2. Het gehuurde mag uitsluitend worden gebruikt als bioscoop. […]”
2.3. De statutaire naam Polyfilm Almere B.V. is op 9 december 1993 gewijzigd in Utopolis Almere B.V. en vervolgens op 23 juni 2004 in Utopia Almere B.V.
2.4. Utopia Almere B.V. is, blijkens een op 24 juni 2004 gedateerde notariële akte, samen met Die Blechtrommel de vennootschap onder firma [C]. aangegaan. [C]. is op 22 december 2006 ontbonden, waarna Die Blechtrommel de exploitatie van de bioscoop heeft voortgezet. In verband hiermee wordt het pand thans gehuurd door Die Blechtrommel.
2.5. In een brief gedateerd 22 december 2006 schrijft Utopia Almere B.V. aan Die Blechtrommel:
“Middels dit schrijven bevestigen wij dat de 606 bioscoopstoelen destijds ten behoeve van de oprichting van [C], zijn ingebracht door Utopia Almere BV als zijnde onderdeel van haar inbreng.
De 606 bioscoopstoelen zijn dus eigendom van [C].
Naar aanleiding en als gevolg van de opheffing van de VOF d.d. 22 december 2006, heeft Stichting Filmhuis Die Blechtrommel daarmee volledig het eigendomsrecht van deze 606 bioscoopstoelen verkregen. [...]”
3. De vordering
in conventie
3.1. [A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de 606 bioscoopstoelen, welke zich bevinden in de bioscoop, staande en gelegen aan de Schrijversstraat 2 te Almere, kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens], onroerend zijn en derhalve eigendom zijn van [A], althans subsidiair, indien de rechtbank oordeelt dat deze bioscoopstoelen roerend zijn, eigendom zijn van [A], met veroordeling van Die Blechtrommel in de proceskosten.
3.2. Die Blechtrommel voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.3. Die Blechtrommel vordert voorwaardelijk dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [A] veroordeelt om aan Die Blechtrommel te betalen een schadevergoeding tot een bedrag nader op te maken bij staat wegens ongerechtvaardigde verrijking met veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.4. [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.1. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of [A] dan wel Die Blechtrommel eigenaar is van de in het pand aanwezige 606 bioscoopstoelen.
4.2. [A] stelt zich op het standpunt dat zij eigenaar is en stelt daartoe onder meer dat gebouw en stoelen naar verkeersopvatting als één zaak worden gezien. Een bioscoop zonder stoelen is als onvoltooid te beschouwen. De betreffende stoelen en het gebouw zijn in constructief opzicht specifiek op elkaar afgestemd: het gebouw is als bioscoop gebouwd en uitsluitend als zodanig bruikbaar, terwijl de stoelen speciale bioscoopstoelen zijn, die niet in een andersoortige ruimte kunnen worden gebruikt en bovendien aard- en nagelvast met de verdiepingsbodem van het pand zijn verbonden, dit alles aldus [A].
4.3. Die Blechtrommel stelt zich daarentegen op het standpunt dat niet [A] maar zij eigenaar is geworden van de bioscoopstoelen. Een bioscoop zonder stoelen is nog steeds een bioscoop, want de essentie van een bioscoop is dat er films gedraaid worden, zo stelt Die Blechtrommel. Verder stelt Die Blechtrommel dat het hier min of meer standaard bioscoopstoelen betreft, die eenvoudig in iedere andere bioscoop kunnen worden geplaatst. Met een eenvoudige aanpassing van de ruimte (zonder aanpassing van de stoelen) kunnen de stoelen overigens in iedere andersoortige ruimte (niet zijnde bioscoop) worden geplaatst, aldus Die Blechtrommel.
Die Blechtrommel heeft verder aangevoerd dat Polyfilm de stoelen heeft gekocht en betaald: de bestellingen zijn destijds gedaan door Polyfilm B.V. (de beheermaatschappij) ten behoeve van de toen nog op te richten besloten vennootschap Polyfilm Almere B.V. (een 100% dochter van Polyfilm B.V. en rechtsvoorganger van Utopolis Almere B.V. en Die Blechtrommel). Uit de boekhouding van Utopolis Almere B.V. blijkt volgens Die Blechtrommel dat de stoelen als activa in de balansen zijn opgenomen. Die Blechtrommel heeft erop gewezen dat zij de eigendom van de stoelen heeft verkregen als gevolg van een tussen Die Blechtrommel en Utopia Almere B.V. gesloten overeenkomst d.d. 22 december 2006. Deze overeenkomst betreft de ontbinding van de vennootschap onder firma [C]. Uit de akte van inbreng blijkt dat Die Blechtrommel heeft betaald/ingebracht een bedrag groot EUR 600.000,00 wegens onder andere de door Utopia Almere B.V. gedane investeringen, welke investeringen ook de stoelen betrof. Indien [A] desondanks eigenaar blijkt te zijn van de bioscoopstoelen, is er sprake van ongerechtvaardigde verrijking, aldus Die Blechtrommel. Dit laatste wordt door [A] betwist met onder meer de stelling dat zij destijds een marktconforme prijs heeft betaald voor het door haar gekochte complex met bioscoop met stoelen.
5. De beoordeling
in conventie
5.1. De rechtbank zal eerst beoordelen of de stoelen op basis van het bepaalde in artikel 3:4 BW bestanddelen van het pand zijn en daarmee krachtens artikel 5:3 BW – als bestanddelen van het pand – tot de eigendom van [A] behoren. Artikel 3:4 BW bevat twee toetsingscriteria:
1. de verkeersopvatting (lid 1);
2. het al dan niet mogelijk zijn van afscheiding zonder beschadiging van betekenis (lid 2).
5.2. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de vraag of de stoelen naar verkeersopvatting bestanddeel zijn geworden van het pand waarin zij zijn aangebracht, de volgende maatstaven van belang:
* wanneer het pand en de stoelen in constructief opzicht op elkaar zijn afgestemd, ligt hierin een aanwijzing dat de stoelen en pand als één zaak moeten worden gezien;
* hetzelfde geldt wanneer het pand uit een oogpunt van geschiktheid als bioscoop – een gebouw geschikt om filmvoorstellingen aan het publiek te vertonen – bij ontbreken van de stoelen als onvoltooid moet worden beschouwd.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, een zekere mate van terughoudendheid gepast is. Met het oordeel dat zaken door natrekking automatisch in het eigendom van de eigenaar van de hoofdzaak vallen, kan immers de partij die daardoor de eigendom van de betreffende zaken verliest in haar (economische) belangen worden getroffen. Ook in deze zaak zijn dergelijke belangen van de huurder van het pand/exploitant van de bioscoop aan de orde.
5.3. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak toepassing van de maatschappelijke maatstaf (ook bij een terughoudende toepassing) de conclusie rechtvaardigt dat de verwijdering van de stoelen ertoe leidt dat het pand (dat als bioscoop is gebouwd) als incompleet moet worden beschouwd en niet meer aan haar economische en maatschappelijke bestemming van bioscoop kan beantwoorden.
Het publiek dat in Nederland een overdekte/inpandige bioscoop bezoekt, verwacht immers dat het zittend naar een filmvoorstelling kan kijken en niet gedurende de voorstelling hoeft te staan, anders dan bij bijvoorbeeld een concert waarbij het niet ongebruikelijk is dat er staanplaatsen worden verkocht.
Dat er in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het publiek zou moeten verwachten dat er geen zitplaatsen in de bioscoop beschikbaar zijn, zijn niet gesteld noch anderszins gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bioscoopstoelen volgens de verkeersopvatting bestanddeel zijn van het pand (een onroerende zaak). Dit oordeel brengt mee dat de stoelen - als onzelfstandige onderdelen – eveneens onroerend zijn. De gevorderde verklaring voor recht komt dan ook, als na te melden, voor toewijzing in aanmerking.
5.4. Uit voorgaande volgt dat de rechtbank aan een beoordeling op grond van het tweede lid van artikel 3:4 BW niet toekomt, zodat de stellingen van partijen over het antwoord op de vraag of de bioscoopstoelen al dan niet zonder beschadiging uit het pand kunnen worden verwijderd, onbesproken kunnen blijven.
5.5. Ook de stellingen van partijen over de inhoud van de diverse in geding gebrachte overeenkomsten met betrekking tot de verhuur van het pand, de inbreng in de v.o.f., de ontbinding van de v.o.f. en de overname van de exploitatie door Die Blechtrommel, behoeven geen bespreking, omdat alleen bij wet en niet bij overeenkomst een uitzondering kan worden gemaakt op de regel dat ieder bestanddeel van een zaak aan de eigenaar van die zaak toekomt.
5.6. Die Blechtrommel zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vast recht 251,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.225,85
In voorwaardelijke reconventie
5.7. Tijdens de comparitie van partijen heeft de advocaat van Die Blechtrommel verklaard dat de reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank beslist dat de stoelen, nadat zij eerst eigendom van Die Blechtrommel zijn geweest, welke eigendom zij al dan niet samen met Utopia Nederland had in de vorm van een v.o.f., vervolgens door zaaksvorming eigendom zijn geworden van [A].
5.8. Uit de overwegingen in conventie volgt dat deze voorwaarde niet is vervuld. Die Blechtrommel is nimmer, ook niet samen met Utopia Nederland, eigenaar geweest van de bioscoopstoelen, omdat deze stoelen al vanaf het moment dat ze in het pand zijn aangebracht, eigendom zijn geworden van de (toenmalige) eigenaar van het pand.
Op de reconventionele vordering hoeft daarom geen beslissing te worden gegeven.
5.9. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met benoeming elders.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. verklaart voor recht dat de 606 bioscoopstoelen, welke zich bevinden in de bioscoop, staande en gelegen aan de Schrijversstraat 2 te Almere, kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens], onroerend zijn en derhalve eigendom zijn van [A];
6.2. veroordeelt Die Blechtrommel in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 1.225,85,
6.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 6.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5. verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2009.