RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07. 607166-08
Uitspraak: 14 april 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Polat, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. M. Kamper, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 mei 2008 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] (zijnde zijn levensgezel), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans éénmaal, (met kracht)
- tegen de (rechter)voet heeft geschopt/getrapt en/of
- op de grond heeft gegooid/geduwd en/of
- bij/aan de haren heeft vastgepakt/getrokken en (vervolgens) op/tegen/in het gezicht/hoofd, in ieder geval op/tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 mei 2008 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer],
- tegen de (rechter)voet heeft geschopt/getrapt en/of
- op de grond heeft gegooid/geduwd en/of
- bij/aan de haren heeft vastgepakt/getrokken en (vervolgens) op/tegen/in het gezicht/hoofd, in ieder geval op/tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2008 in de gemeente Almere opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (gekentekend [XX-XX-XX]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door (met een krukje) de ruiten van die personenauto in te slaan en/of deuken in de zijkant en/of voorkant van die personenauto te slaan.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Aangeefster [slachtoffer] verklaart op 22 mei dat zij door verdachte op de grond is gegooid en in het gezicht is getrapt. Dit trappen gebeurde volgens haar met kracht van meer dan geringe betekenis. Uit de geneeskundige verklaring volgt echter dat aan het hoofd van aangeefster geen afwijkingen zijn geconstateerd. Er was geen sprake van hematomen of snijwonden. Als aangeefster hiermee wordt geconfronteerd verklaart zij dat ze tegen het achterhoofd is geschopt en dat zij- anders dan in haar aangifte- niet in haar gezicht is geraakt. Verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft geschopt.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling zal moeten worden vastgesteld dat er sprake is geweest van handelingen waarmee verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van deze handelingen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat van dergelijke handelingen van verdachte sprake is geweest, nu uit het strafdossier niet is vast te stellen en ook anderszins niet is gebleken op welke manier of met welke kracht verdachte heeft geschopt en bovendien niet duidelijk blijkt waar op het gezicht/lichaam hij het slachtoffer heeft geraakt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig voor de poging tot zware mishandeling en zal zij verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank zal verdachte tevens van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken nu uit het strafdossier niet blijkt aan wie de auto die door verdachte is vernield toebehoort en dus de mogelijkheid open blijft dat de auto aan verdachte zelf toebehoort.
De verdachte dient van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte 1 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 21 mei 2008 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer] op de grond heeft gegooid/geduwd, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Van het onder 1 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, strafbaar gesteld bij artikel 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan wat in de volksmond ‘huiselijk geweld’ wordt genoemd. Zijn levensgezel is angstig geweest en heeft pijn ondervonden door het fysieke geweld van verdachte. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn levensgezel en geen respect voor zijn levensgezel getoond
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank zal een aanmerkelijk lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist nu zij verdachte vrij zal spreken van onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 maart 2009;
een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 20 maart 2009 uitgebracht door Reclassering Nederland.;
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. J.P.C. Obbink, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2009.