ECLI:NL:RBZLY:2009:BI1319

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/607318-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met een aan zorg toevertrouwde minderjarige in een onderwijscontext

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 14 april 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een docent, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige leerling. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting op 31 maart 2009, waar de officier van justitie, mr. M. Kamper, de vordering indiende. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. D. Duijvelshoff, ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Het vermeende slachtoffer, een 16-jarige leerling, had weliswaar verklaard dat er seksuele handelingen waren, maar de rechtbank oordeelde dat er ernstige twijfels bestonden over de betrouwbaarheid van haar verklaringen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat de verdachte in de periode van 25 december 2006 tot en met 28 juni 2007 ontucht had gepleegd met het vermeende slachtoffer, gebaseerd op verklaringen van het slachtoffer en e-mailcorrespondentie tussen hen. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat de contacten tussen de verdachte en het slachtoffer vrijwillig waren en dat er geen sprake was van afhankelijkheid.

Na beoordeling van de bewijsstukken en de verklaringen van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen wettig en overtuigend te bewijzen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet betrouwbaar waren en dat er geen ander bewijs was dat de seksuele handelingen kon bevestigen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van minderjarigen in afhankelijkheidsrelaties en de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht
Parketnummer : 07/607318-07 (P)
Uitspraak : 14 april 2009
Vonnis in de zaak van
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]
wonende te [adres]
hierna te noemen: verdachte.
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 31 maart 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
Het slachtoffer heeft ter terechtzitting geen gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na aanvulling ter zitting, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2006 tot en met 20 augustus 2007 in de gemeente Lelystad en/of in de gemeente Dedemsvaart, in elk geval in Nederland (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij verdachte
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] getongzoend en/of
- meermalen, althans eenmaal, de borsten van die [slachtoffer] betast en/of vastgepakt en/of gestreeld en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] gevingerd en/of
- meermalen, althans eenmaal, zich laten aftrekken door die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
A. Vaststaande feiten
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast.
- Verdachte heeft tot eind augustus 2007 als docent wiskunde gewerkt op de middelbare scholengemeenschap [X] te Lelystad.
- [slachtoffer], hierna ook: het vermeende slachtoffer, was leerling van die school tot en met het eind van het schooljaar 2006 - 2007. In dat schooljaar heeft zij les gehad tot begin mei 2007, examen gedaan in de periode van 21 mei tot en met 25 mei 2007 en haar diploma ontvangen op 28 juni 2007.
- Verdachte was in het schooljaar 2006 - 2007 de wiskundedocent van het vermeende slachtoffer.
- Vanaf het voorjaar van 2007 hebben verdachte en het vermeende slachtoffer veel contact met elkaar gehad buiten de zakelijke schoolcontacten tussen een docent en een leerling om middels email, MSN, SMS en telefoon. Ook hebben verdachte en het vermeende slachtoffer elkaar ontmoet op ten minste twee zondagen in de periode mei-juni 2007 ergens in Lelystad.
- Na juni 2007 zijn de contacten voortgezet. Op 1 augustus 2007 heeft het vermeende slachtoffer verdachte bezocht in zijn woonplaats Dedemsvaart. Op die dag hebben haar ouders ontdekt dat zij omgang had met verdachte en verder contact verboden.
- Ook na 1 augustus 2007 is er in de maand augustus 2007 nog sprake geweest van uitwisseling van emailberichten tussen verdachte en het vermeende slachtoffer over en weer.
- Ten tijde van de contacten tussen verdachte en het vermeende slachtoffer vanaf het voorjaar van 2007 tot en met eind augustus 2007 was het vermeende slachtoffer 16 jaar oud.
- Het vermeende slachtoffer heeft op 3 december 2007 en twee maal op 13 februari 2008 berichten verzonden naar het emailadres van verdachte.
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 25 december 2006 tot en met 28 juni 2007 ontucht heeft gepleegd met het vermeende slachtoffer. De officier van justitie komt tot deze conclusie op grond van de verklaringen van het vermeende slachtoffer zoals afgelegd tegenover de politie en als getuige ter terechtzitting, de verklaringen van de verdachte dat hij het vermeende slachtoffer buiten schooltijd heeft ontmoet en de inhoud van de emailberichten waaruit ondubbelzinnig blijkt dat verdachte en het slachtoffer elkaar leuk vonden en hebben gezoend.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft, zakelijk samengevat, verklaard dat hij zeer onprofessioneel heeft gehandeld tegenover het vermeende slachtoffer en veel te ver is gegaan in de persoonlijke contacten met haar. Verdachte heeft erkend dat hij haar twee maal op een zondag in Lelystad heeft ontmoet en op 1 augustus 2007 in Dedemsvaart. Verdachte heeft steeds en nadrukkelijk ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en het vermeende slachtoffer. Wel heeft hij haar één keer op haar gesloten mond gekust.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de ten laste gelegde seksuele handelingen niet bewezen kunnen worden, onder meer omdat het bewijs daarvoor terug te voeren is op één bron, de verklaringen van het vermeende slachtoffer, zodat wettig bewijs van die seksuele handelingen ontbreekt.
Subsidiair is aangevoerd, dat er geen bewijs is voor het bestanddeel “ontucht”, omdat geen sprake is geweest van dwang en alle contacten van de zijde van het vermeende slachtoffer vrijwillig zijn geweest, zoals zij ook tegen de politie heeft verklaard. Er is geen enkel bewijs voor afhankelijkheid van het vermeende slachtoffer van verdachte dan wel van overwicht van verdachte jegens haar, zodat de tenlastegelegde seksuele handelingen, indien bewezen, niet als “ontucht” aan te merken zijn.
D. Het oordeel van de rechtbank
Zakelijk samengevat is ten laste gelegd het plegen van ontucht met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige. Bij de strafbepaling van artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht staat de bescherming van afhankelijke personen tegen seksuele handelingen centraal.
Onder het plegen van ontucht wordt verstaan het plegen van handelingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal-ethische norm zijn. Bij de beantwoording van de vraag of van ontucht sprake is geweest, weegt het al dan niet afhankelijk zijn geweest van het slachtoffer mee.
De rechtbank stelt vast, dat er twee diametraal tegenover elkaar staande lezingen zijn over de vraag of er al dan niet seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en het vermeende slachtoffer, zoals tenlastegelegd. Ander rechtstreeks bewijs is er niet, waarbij de rechtbank opmerkt dat uit geen van de zich in het dossier bevindende emailberichten (hoe onprofessioneel en grensoverschrijdend deze, voor zover van verdachte afkomstig, ook zijn), zowel op zichzelf als in onderling verband, rechtstreeks bewijs volgt dat de sexuele handelingen waarover het vermeende slachtoffer heeft verklaard, hebben plaatsgehad. Het komt dus aan op de waardering van de verklaringen zoals die over en weer zijn afgelegd.
Met betrekking tot de verklaringen van verdachte staat dan voorop, dat hij steeds en nadrukkelijk heeft ontkend dat er sprake is geweest van enige seksuele handeling. Het enige rechtstreekse bewijs voor seksuele handelingen is te ontlenen aan de verklaringen van het vermeende slachtoffer.
Ten nadele van de betrouwbaarheid van verdachte moet aangemerkt worden dat zijn verklaring, dat hij (zeer onprofessionele en zeer grensoverschrijdende) contacten met het vermeende zestienjarige slachtoffer heeft onderhouden, omdat zij behoefte aan aandacht had en hij haar slechts wilde ondersteunen in een voor haar moeilijke periode zonder dat bij verdachte sprake is geweest van gevoelens van verliefdheid jegens het vermeende slachtoffer, niet geloofwaardig overkomt. Dat valt immers niet te rijmen met de inhoud van e-mails van verdachte aan het vermeende slachtoffer, waarin hij haar ‘heel lief’, ‘schatje’, ‘lieverd’ (van wie hij wel meer dan drie kusjes wil), en “lkkr dng” noemt. Ook schrijft hij meerdere keren dat hij haar mist en van haar houdt. Het bericht van het vermeende slachtoffer “heey lieverd ik hou echt heel veel van je” van 10 juli 2007 heeft verdachte beantwoord met “lieverd ik ook van jou hoor en dat meen ik echt!!” In zijn email van 2 augustus 2007 schrijft verdachte onder meer aan het vermeende slachtoffer:
“Maar er zijn mensen in jou buurt die willen graag bepalen, op wie jij gek moet zijn en met wie je verkering moet hebben. Maar als er toch 1 ding niet te beïnvloeden zijn, zijn dat toch wel gevoelens.
“Ik kan alleen maar zeggen volg je hart! De kriebels in je buik zegge toch genoeg.
“Bij mij wel in ieder geval, ik volg mijn hart ook (…)
“Ik denk er ook wel over na van ze heeel wat jonger dan wat ik ben, maar dan komt mijn gevoelens naar boven en die zegt dan van, JA EN! ?
“(…) Het zal de komende tijd ff slikken zijn. Maar die kom je ook wel door en ik ook wel. Geduld komt weer om de hoek kijken. (…)
“ik heb heeel veeel geduld. Ben stapelgek met je, dat moet je goed onthouden.”
En op 3 augustus 2007: “Ik wacht op je!”
Met betrekking tot de verklaringen die het vermeende slachtoffer heeft afgelegd, moet vastgesteld worden, dat deze na verloop van tijd zijn veranderd.
Zij heeft in haar eerste, informatieve, gesprek met de politie op 24 augustus 2007 verklaard dat er niets seksueels gebeurd is en dat er alleen sprake is geweest van tongzoenen. Tijdens haar verhoor als slachtoffer op 27 augustus 2007 heeft zij verklaard dat zij en verdachte beiden verliefd waren op elkaar, dat er over en weer seksuele handelingen zijn geweest waarbij verdachte haar blote borsten had betast en het verder bij vingeren en aftrekken is gebleven, alsmede dat die handelingen geheel vrijwillig zijn geweest. Over de ontmoeting op 1 augustus 2007 in Dedemsvaart heeft zij toen verklaard, dat zij met verdachte en diens broer en schoonzus de braderie aldaar heeft bezocht. Zij heeft toen uitdrukkelijk verklaard dat zij alles heeft verteld en er geen gemeenschap heeft plaatsgevonden.
Ter zitting heeft het vermeende slachtoffer verklaard dat er ook gemeenschap is geweest en dat zij op 1 augustus 2007 niet de braderie heeft bezocht, maar alleen met verdachte in diens huis is geweest. Deze laatste verklaring staat overigens (ook) op gespannen voet met de verklaring van de broer van verdachte dat hij op 1 augustus 2007 het vermeende slachtoffer heeft ontmoet en met haar, verdachte en zijn vrouw over de “Dedemsvaria” is gelopen.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel, dat er grond bestaat voor ernstige twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en voor twijfel aan de verklaringen van het slachtoffer. Daarom en omdat een bewezenverklaring tevens niet door enig van de overige zich in het dossier bevindende bescheiden kan worden gedragen, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat en welke seksuele handelingen (zoals tenlastegelegd) hebben plaatsgevonden. Daarom moet de verdachte geheel worden vrijgesproken van het hem laste gelegde.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. J.P.C. Obbink en W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2009.