RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.440231-08 (P)
Uitspraak: 10 maart 2009
[verdachte]
geboren op [geboortejaar]
[adres]
HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 februari 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr.S.T.C.van der Werf, en van hetgeen door verdachte en de raadsman van verdachte, mr.M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2008 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere blikjes bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt Jumbo, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMIDDELEN EN BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde, te weten diefstal, wettig en overtuigend bewezen. Vast staat dat verdachte de blikjes bier van de supermarkt heeft meegenomen zonder te betalen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte, toen hij zich in de supermarkt bevond, onwel
werd en moest overgeven, waardoor hij snel naar buiten moest. Verdachte had geen tijd meer
om de blikjes bier terug in het schap te zetten. Zodoende kan niet worden gesproken van het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening en dient
derhalve vrijspraak dient te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het bewijs het navolgende, op grond van de
hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen.
Op 20 november 2008 was verdachte met een tas van de Jumbo in de Jumbo supermarkt aan
het [adres] te Deventer. Verdachte heeft 13 blikken bier in die tas gedaan, waarna hij
over een hekje tussen twee kassa’s heen is gestapt, de kassa heeft gepasseerd en richting
uitgang is gelopen. Verdachte is aangesproken door verkoopmedewerker [naam]
waarna verdachte mee is gegaan naar het kantoor/kantine van de winkel. Hij heeft vrijwillig
afstand gedaan van de blikjes.
De dag daarvoor had verdachte de hem eerder opgelegde ISD-maatregel, welke hem naar
zijn zeggen goed heeft gedaan, afgerond, hetgeen verdachte wilde vieren met vrienden.
Verdachte heeft verklaard dat er na afloop van de ISD-maatregel, ondanks zijn verzoek
daartoe, geen hulp of opvang was geregeld, waardoor hij vanzelf weer op straat is beland en de verkeerde mensen is tegengekomen.. Verdachte heeft erkend een alcoholprobleem te hebben. Verdachte heeft bekend het bier te hebben gestolen.
De rechtbank ziet met name in deze bekennende verklaring aanleiding om voorbij te gaan aan de eerst ter zitting aangevoerde stelling dat verdachte wegens ziekte genoodzaakt was om met medeneming van de blikjes bier hals over kop de winkel te verlaten.
Op grond van deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de overtuiging dat er sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd met
dien verstande dat
hij op 20 november 2008 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere blikjes bier, toebehorende aan supermarkt Jumbo
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal
strafbaar gesteld bij artikel 310 Wetboek van Strafrecht
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte de zogenoemde ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest. Hij heeft daarbij onder meer gesteld dat verdachte een veelpleger is, die na een eerdere ISD maatregel meteen weer in de fout is gegaan. Slechts met een nieuw op te leggen ISD-maatregel zal de druk voldoende zijn om verdachte af te houden van het plegen van diefstallen en is een plan van aanpak op te stellen ten behoeve van begeleiding naar een goede dagvoorziening en woonruimte.
Voor het geval de ISD-maatregel wordt toegewezen stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 07/900003-07 dient te worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, indien bewezenverklaring volgt, gezien de ernst van het feit een gevangenisstraf dient te worden opgelegd die niet langer is dan de periode van het voorarrest. Oplegging van de ISD-maatregel acht de raadsman niet functioneel en tevens disproportioneel. Een vrijwillige opname in de Zwolse Poort, eventueel met ondersteuning van Tactus-verslavingszorg zou meer recht doen aan de feiten en aan de omstandigheden waarin verdachte verkeert. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging stelt de raadsman dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het late moment van betekening, namelijk 5 minuten voor aanvang van de behandeling ter zitting, subsidiair heeft de verdediging verzocht om verlenging van de proeftijd.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan alsmede op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover tijdens het onderzoek gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Tactus verslavingszorg en de toelichting hierop ter zitting door de heer [naam], reclasseringswerker. Geconcludeerd wordt dat in beginsel de nadruk zal moeten liggen op plaatsing in een instelling die voldoende zorg en ondersteuning biedt en betrokkene een gepaste daginvulling geeft teneinde inactiviteit en nieuwe depressiviteit te onderdrukken. Te denken valt aan een plaatsing in een RIBW-setting voor patiënten met (trekken van) Korsakov. Op dit moment zal een verwijzing naar een dergelijke zorg niet slagen wegens gebrek aan zorg en stabiliteit. De maatregel ISD kan hiervoor wel een juiste springplank zijn. De periode van detentie dient wel, in het belang van genoemde zorg, zo kort mogelijk gehouden te worden. Geadviseerd wordt derhalve de ISD-maatregel op te leggen.
Hoewel de ernst van het gepleegde feit op zichzelf genomen relatief te noemen is, zal de rechtbank het advies van Tactus – zoals dit ter terechtzitting is toegelicht door de heer Zandbergen - volgen, nu verdachte een veelpleger is en het meest gebaat lijkt bij het opstellen van een op maat toegespitst plan van aanpak binnen een ISD-setting. Verdachte voldoet bovendien aan alle vereisten die artikel 38 m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Het feit dat eerder een ISD-maatregel is opgelegd doet hier niet aan af. Daarnaast is niet gebleken van redenen om de maatregel niet op te leggen.
Om een op te maken plan van aanpak kansen te geven zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de termijn van twee jaren en de tijd in verzekering doorgebracht daarop niet in mindering brengen.
Voorts ziet de rechtbank reden om op na te melden wijze te gelasten dat tussentijds wordt beoordeeld of voortzetting van de maatregel noodzakelijk is.
TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de officier van Justitie niet ontvankelijk is in die vordering aangezien de vordering op een zeer laat tijdstip aan verdachte is uitgereikt, overweegt de rechtbank dat zij dat betoog van de hand wijst. De vordering is weliswaar op een zeer laat tijdstip aan verdachte bekend gemaakt doch gesteld noch gebleken is dat verdachte daardoor op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad. Overleg tussen raadsman en verdachte was ten aanzien van die vordering niet nodig.
In aanmerking genomen de aan verdachte thans op te leggen maatregel, is de rechtbank met de Officier van Justitie van oordeel dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf thans niet opportuun is. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Het tenlastegelegde feit is wettig en overtuigend bewezen en levert het strafbare feit op zoals hiervoor vermeld.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.
De rechtbank bepaalt dat het openbaar ministerie binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling af.
Aldus gewezen door mr. E.M. de Veij Mestdagh, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.M.A.T. van der Geest als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2009.