ECLI:NL:RBZLY:2009:BH9999

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
440765
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorwaardelijk ontbindingsverzoek in arbeidszaak met overgang van onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 maart 2009 uitspraak gedaan in een arbeidszaak waarin een voorwaardelijk ontbindingsverzoek werd afgewezen. De verzoekende partij, een besloten vennootschap, had verzocht om de arbeidsovereenkomst met de werknemer voorwaardelijk te ontbinden, voor het geval deze niet per 31 december 2008 was geëindigd. De werknemer was in dienst getreden voor bepaalde tijd en had na afloop van deze periode bij de verzoekende partij gewerkt. De verzoekende partij stelde dat de functie van de werknemer was opgehouden te bestaan, omdat zij haar verkoopactiviteiten had uitbesteed aan een nieuwe vennootschap, waarin zij aandeelhouder was. De werknemer betwistte dat zijn arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd en stelde dat hij niet was aangenomen door de nieuwe vennootschap.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekende partij, door de verkoopactiviteiten over te dragen aan de nieuwe vennootschap, niet langer de werkgever van de werknemer was. De kantonrechter oordeelde dat er geen gronden waren voor de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat de verzoekende partij niet had aangetoond dat zij zich had ingespannen om de werknemer te herplaatsen in een andere functie binnen de organisatie. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding af en compenseerde de proceskosten, zodat elke partij de eigen kosten droeg.

Deze uitspraak benadrukt de verplichting van werkgevers om zich in te spannen voor herplaatsing van werknemers, zelfs in het geval van een overgang van onderneming. De beslissing van de kantonrechter is van belang voor de rechtspositie van werknemers in situaties waarin hun functie komt te vervallen door bedrijfswijzigingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr. : 440765 HA 09-69
datum : 25 maart 2009
Beschikking op een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst
in de zaak van:
de besloten vennootschap
[VERZOEKENDE PARTIJ] B..V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekende partij, verder te noemen [verzoekende partij],
gemachtigde mr. J. Doornbos, advocaat te Groningen,
tegen
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, verder te noemen [werknemer],
gemachtigde mr. J.M.C. Wildschut, advocaat te Amsterdam.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift.
De mondelinge behandeling heeft plaats gevonden op 6 maart 2009 gelijktijdig met de behandeling van de in kort geding gevorderde voorlopige voorziening.
Verschenen zijn:
- [verzoekende partij], vertegenwoordigd door haar directeur grootaandeelhouder [verzoekende partij], bijgestaan door mr. Doornbos.
- [werknemer], bijgestaan door mr. Wildschut.
Het geschil
[verzoekende partij] heeft bij verzoekschrift verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen voorwaardelijk – voor het geval deze arbeidsovereenkomst niet per 31 december 2008 is geëindigd – per datum beschikking te ontbinden.
[werknemer] heeft het verzoek weersproken.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
1.1
[werknemer], thans [X] jaar, is met ingang van [datum] voor bepaalde tijd van zes maanden bij [verzoekende partij] in dienst getreden in de functie van verkoper tegen een bruto salaris van € 4.800,- bij aanvang en laatstelijk van € 4.896,- per maand.
1.2
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 1 (indiensttreding, looptijd functie) onder lid 4 het volgende bepaald: “Het tijdelijke dienstverband wordt aangegaan voor de duur van 6 maanden. Met wederzijds goedvinden zal werknemer na afloop van deze periode (31 december 2007) in vaste dienst treden van [verzoekende partij] Personeel B.V. ”
1.3
Eind 2007 heeft [werknemer] van [verzoekende partij] een geldlening gekregen. De looptijd van deze lening eindigt op 31 juli 2009.
1.4
Na afloop van de onder 3.1 bedoelde bepaalde tijd is [werknemer] voor [verzoekende partij] blijven werken. Op 3 september 2008 hebben beide partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst ondertekend. In artikel 1 van deze overeenkomst is geregeld dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan met ingang van 1 januari 2008 voor een duur van 12 maanden. In lid 3 van dit artikel is vervolgens eenzelfde bepaling opgenomen als onder 3.2 bedoeld, waarin alleen de duur en einddatum verschillend zijn.
1.5
In juni/juli 2008 is [verzoekende partij] besprekingen gestart met collega bedrijven, welke ertoe hebben geleid dat door deze bedrijven gezamenlijk eind september 2008 een nieuw bedrijf is opgericht, [naam onderneming] B.V. (hierna [naam onderneming]). Dit bedrijf, waarvan [verzoekende partij] (mede)aandeelhouder, maar geen bestuurder is, heeft tot doel gezamenlijk de verkoop te verzorgen voor de deelnemende bedrijven. [werknemer] heeft bij [naam onderneming] gesolliciteerd, maar is daar niet aangenomen.
1.6
Bij brief van 22 december 2008 heeft [verzoekende partij] aan [werknemer] onder meer het volgende geschreven: “Zoals u bekend is heeft [verzoekende partij] B.V. voor wat betreft de verkoop zich per 1 januari 2009 volledig gecommitteerd aan [naam onderneming]. Dit betreft de verkoop van de totale productie van onze kwekerijen. Dit alles betekent dat de verkoopafdeling als zodanig volledig ophoudt te bestaan en dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst met u per 31 december 2008 zal worden beëindigd. (…)”
1.7
Bij brief van 28 januari 2009 heeft de gemachtigde van [werknemer] bij [verzoekende partij] geprotesteerd tegen het einde van de arbeidsovereenkomst en heeft gemeld dat [werknemer] zich beschikbaar houdt voor werkzaamheden.
2.
[verzoekende partij] heeft gesteld dat, voor zover de arbeidsovereenkomst met [werknemer] niet van rechtswege is geëindigd, zij de werkgever van [werknemer] is. Op die grond is zij ontvankelijk in haar verzoek.
3.
[verzoekende partij] heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd dat de functie van [werknemer] is opgehouden te bestaan omdat zij haar verkoopactiviteiten met ingang van 1 januari 2009 heeft uitbesteed aan [naam onderneming].Om die reden dient de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog bestaat, te worden ontbonden. [verzoekende partij] heeft betoogd dat het niet haar bedoeling is geweest om een overeenkomst voor onbepaalde tijd met [werknemer] aan te gaan en dat zij daar ook uitdrukkelijk afspraken over heeft gemaakt met [werknemer]. Volgens [verzoekende partij] is er geen sprake van overgang van onderneming. Zij heeft geen zeggenschap in [naam onderneming].
4.
[werknemer] heeft zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] niet van rechtswege is geëindigd aan het einde van 2008. De mededeling in de brief van [verzoekende partij] van 22 december 2008 kwam voor hem onverwacht. [werknemer] heeft zich niet uitgelaten over het verval van de functie bij [verzoekende partij] en de mogelijkheid dat in verband daarmee de arbeidsovereenkomst is overgegaan op [naam onderneming]. Hij heeft eind 2008 bij [naam onderneming] gesolliciteerd. Hij is daar toen niet aangenomen. Hij is na afloop van de eerste bepaalde periode voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [verzoekende partij]. Hij heeft de tweede overeenkomst alleen onder druk, althans aandringen van [verzoekende partij] getekend omdat hij erop vertrouwde dat het goed zou komen en hij bij [naam onderneming] aan de slag zou kunnen gaan.
5.
De kantonrechter is reeds in het ook heden uitgesproken kort geding vonnis op de loonvordering van [werknemer] ingegaan op de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en [verzoekende partij] van rechtswege is geëindigd op 31 december 2008. In het kader van dit verzoekschrift dient te worden beoordeeld of er gronden zijn om de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en [verzoekende partij] te ontbinden in het geval de dienstbetrekking niet van rechtswege is geëindigd. De kantonrechter is van oordeel dat er geen gronden zijn om de gevraagde ontbinding uit te spreken.
6.
Op grond van hetgeen in deze zaak is gesteld en gebleken is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekende partij] thans geen werkgever meer is in verband met overgang van onderneming. [verzoekende partij] heeft immers, samen met anderen een nieuwe vennootschap in het leven geroepen met als doel haar verkoopactiviteiten daaraan uit te besteden. Hierdoor zijn er bij haar geen verkoopactiviteiten meer achtergebleven en zijn haar werknemers op het moment van de overgang van haar verkoopactiviteiten naar de nieuwe vennootschap mee overgegaan. Dit is op 1 januari 2009 gebeurd. Vanaf die datum is niet [verzoekende partij], maar [naam onderneming] de werkgever van [werknemer].
7.
Maar ook, voor het geval dient te worden geoordeeld dat het dienstverband niet is overgaan op [naam onderneming], is de kantonrechter van oordeel dat de grond voor het verzoek van [verzoekende partij], dat de functie van [werknemer] is opgehouden te bestaan, onvoldoende is voor de gevraagde ontbinding. Van [verzoekende partij] mag immers worden verwacht dat zij onderzoekt of in haar organisatie geen andere (vergelijkbare) functie voor [werknemer] voorhanden is. Dat zij zich alle moeite heeft getroost om vervangende werkzaamheden voor [werknemer] te vinden, wat van haar verwacht had mogen worden, is gesteld noch gebleken.
8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van [verzoekende partij] dient te worden afgewezen.
9.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van [verzoekende partij] af;
- compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mr. C.J. Hofman, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 25 maart 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.