ECLI:NL:RBZLY:2009:BH9997

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
438763
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 maart 2009 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eisende partij], en zijn werkgever, [gedaagde partij] B.V. De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon over de maanden januari en februari 2009, alsook doorbetaling van zijn salaris vanaf 1 maart 2009, onder de stelling dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever betwistte deze vordering en stelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd op 31 december 2008.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer in 2007 een tijdelijke arbeidsovereenkomst had, die na afloop van de termijn niet correct was beëindigd. De rechter oordeelde dat de werknemer voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan, en dat de werkgever deze overeenkomst niet rechtsgeldig had beëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever, [gedaagde partij], hoofdelijk aansprakelijk bleef voor de loonbetalingen, ook na de overgang van de werkzaamheden naar een nieuw bedrijf, [naam onderneming].

De rechter heeft de vordering van de werknemer toegewezen, waarbij de werkgever werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en het netto equivalent van het bruto loon per maand, met een wettelijke verhoging van 25%. Tevens werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van correcte beëindiging van arbeidsovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van werkgevers bij de overgang van ondernemingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr.: 438763 VV 09-19
datum : 25 maart 2009
Vonnis in het kort geding van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen [eisende partij],
gemachtigde mr. J.M.C. Wildschut, advocaat te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap
[GEDAAGDE PARTIJ] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen [gedaagde partij],
gemachtigde mr. J. Doornbos, advocaat te Groningen.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 24 februari 2009 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009 gelijktijdig met de behandeling van het verzoek van [gedaagde partij] tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Verschenen zijn:
- [eisende partij], bijgestaan door mr. Wildschut,
- [gedaagde partij], vertegenwoordigd door haar directeur grootaandeelhouder [gedaagde partij], bijgestaan door mr. Doornbos.
Het geschil
1.
De vordering in kort geding van [eisende partij] strekt ertoe [gedaagde partij] te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad:
1. om aan hem te betalen het achterstallig salaris over de maanden januari en februari 2009, zijnde een bedrag van € 9.792,-- bruto onder verrekening van de gebruikelijke inhoudingen en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW;
2. om met ingang van 1 maart 2009 maandelijks het voor [eisende partij] geldende netto salaris te voldoen tot de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig ten einde is gekomen;
met veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van de procedure.
2.
[gedaagde partij] heeft de vordering betwist. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen arbeidsovereenkomst meer is met [eisende partij], nu deze voor bepaalde tijd is aangegaan en deze van rechtswege is geëindigd op 31 december 2008.
De beoordeling
3.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
3.1
[eisende partij], thans [X] jaar, is met ingang van [datum] voor bepaalde tijd van zes maanden bij [gedaagde partij] in dienst getreden in de functie van verkoper tegen een bruto salaris van € 4.800,- bij aanvang en laatstelijk van € 4.896,- per maand.
3.2
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 1 (indiensttreding, looptijd functie) onder lid 4 het volgende bepaald: “Het tijdelijke dienstverband wordt aangegaan voor de duur van 6 maanden. Met wederzijds goedvinden zal werknemer na afloop van deze periode (31 december 2007) in vaste dienst treden van [gedaagde partij] B.V. ”
3.3
Eind 2007 heeft [eisende partij] van [gedaagde partij] een geldlening gekregen. De looptijd van deze lening eindigt op 31 juli 2009.
3.4
Na afloop van de onder 3.1 bedoelde bepaalde tijd is [eisende partij] voor [gedaagde partij] blijven werken. Op 3 september 2008 hebben beide partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst ondertekend. In artikel 1 van deze overeenkomst is geregeld dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan met ingang van 1 januari 2008 voor een duur van 12 maanden. In lid 3 van dit artikel is vervolgens eenzelfde bepaling opgenomen als onder 3.2 bedoeld, waarin alleen de duur en einddatum verschillend zijn.
3.5
In juni/juli 2008 is [gedaagde partij] besprekingen gestart met collega bedrijven, welke ertoe hebben geleid dat door deze bedrijven gezamenlijk eind september 2008 een nieuw bedrijf is opgericht, [naam onderneming] B.V. (hierna [naam onderneming]). Dit bedrijf, waarvan [gedaagde partij] (mede)aandeelhouder, maar geen bestuurder is, heeft tot doel gezamenlijk de verkoop te verzorgen voor de deelnemende bedrijven. [eisende partij] heeft bij [naam onderneming] gesolliciteerd, maar is daar niet aangenomen.
3.6
Bij brief van 22 december 2008 heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] onder meer het volgende geschreven: “Zoals u bekend is heeft [gedaagde partij] B.V. voor wat betreft de verkoop zich per 1 januari 2009 volledig gecommitteerd aan [naam onderneming]. Dit betreft de verkoop van de totale productie van onze kwekerijen. Dit alles betekent dat de verkoopafdeling als zodanig volledig ophoudt te bestaan en dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst met u per 31 december 2008 zal worden beëindigd. (…)”
3.7
Bij brief van 28 januari 2009 heeft de gemachtigde van [eisende partij] bij [gedaagde partij] geprotesteerd tegen het einde van de arbeidsovereenkomst en heeft gemeld dat [eisende partij] zich beschikbaar houdt voor werkzaamheden.
4.
[eisende partij] maakt aanspraak op doorbetaling van loon vanaf januari 2009. [eisende partij] heeft aangevoerd dat hij tegen het einde van de eerste periode de directeur van [gedaagde partij] heeft aangesproken en heeft gevraagd hoe het verder zou gaan. De directeur zou hierop hebben aangegeven dat het goed ging. In januari 2008 zou [eisende partij] nogmaals aan de directeur van [gedaagde partij] hebben gevraagd of ze nog moesten praten, waarop deze zou hebben geantwoord dat dat niet nodig was. Op grond hiervan is [eisende partij] van mening dat er een overeenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Hij heeft daarbij er ook op gewezen dat hij van [gedaagde partij] eind 2007 een lening heeft gekregen met een looptijd tot in 2009. [eisende partij] heeft betoogd dat hij het latere contract in september 2008, dat hij daarvoor nooit eerder had gezien, alleen (en onder druk) heeft ondertekend omdat hem werd gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken omdat [gedaagde partij] goed voor hem zou zorgen en hij zo ingeschakeld kon worden in het nieuwe bedrijf. Hij heeft daarvoor alle vergaderingen bijgewoond. Hij moest echter nog wel solliciteren bij de andere twee deelnemers in het project [naam onderneming]. Voor 21 december 2008 heeft hij niet gehoord dat het niet goed ging komen. Als hem eind 2007 was gezegd door [gedaagde partij] dat zij nog een keer een tijdelijk contract met hem wilde, dan had hij het niet gedaan. Hij functioneerde goed en er was geen reden om nog een keer een periode de kat uit de boom te kijken. Hij is ook door [gedaagde partij] gevraagd om bij haar te komen werken.
5.
[gedaagde partij] heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen contract voor onbepaalde tijd is ontstaan. Zij heeft uitdrukkelijk eind 2007 met [eisende partij] afgesproken dat zij nog een contract voor bepaalde tijd met hem wilde sluiten. Zij wilde zich niet voor onbepaalde tijd binden. Dit contract is wel eind 2007 opgesteld, maar pas in september 2008 door beide partijen ondertekend. [eisende partij] wist ook dat zijn functie zou ophouden te bestaan. Hij heeft zich ook al in september 2008 ingeschreven bij een personeelsbemiddelingsbureau [bemiddelingsbureau] en in december 2008 heeft hij gesolliciteerd bij [naam onderneming]. [bemiddelingsbureau] heeft niets te maken met [gedaagde partij] of [naam onderneming]. De inhoud van de brief van [gedaagde partij] aan [eisende partij] van 22 december 2008 was voor hem geen verrassing. Door het aflopen van het contract is de dienstbetrekking van rechtswege geëindigd. De loonvordering dient dan ook te worden afgewezen.
6.
De kantonrechter is van oordeel dat niet (voldoende) aannemelijk is geworden dat eind 2007 tussen partijen een nieuwe afspraak is gemaakt voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Toen de arbeidsovereenkomst vanaf januari 2008 werd voortgezet, moet op grond van de bewoordingen van de toepasselijke bepaling in de arbeidsovereenkomst, zoals onder 3.2 vermeld, worden aangenomen dat dit is geschied voor onbepaalde tijd. Partijen hebben vervolgens begin september 2008 een arbeidsovereenkomst ondertekend inhoudende opnieuw een dienstverband voor bepaalde tijd, eindigend 31 december 2008. Nu deze laatste overeenkomst als opvolgend dienstverband dient te worden beschouwd van het dienstverband voor onbepaalde tijd (ook al overlapt de afgesproken duur in dit contract met terugwerkende kracht de volledige duur tot dan toe van de voor onbepaalde tijd verlengde arbeidsovereenkomst), kan het nieuwe tijdelijke contract niet geacht worden van rechtswege te eindigen. Dit contract dient dan ook te worden opgezegd (met inachtneming van een opzegtermijn) conform de daarvoor geldende regels, te weten na verkrijging van toestemming van het UWV Werkbedrijf of ontbinding door de kantonrechter. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Gevolg hiervan, gelet ook op het feit dat tegen de beëindiging van het dienstverband is geprotesteerd bij brief d.d. 28 januari 2009 van de gemachtigde van [eisende partij], is dat het dienstverband thans nog bestaat.
7.
Voor zover in een bodemprocedure zou blijken dat wel eind 2007 nadrukkelijk met [eisende partij] nieuwe afspraken zijn gemaakt voor een tweede tijdelijke overeenkomst en er geen sprake is van voortzetting voor onbepaalde tijd, zoals hiervoor is betoogd, dan nog dient op grond van de wijze waarop de bepalingen bedoeld in 3.2 en 3.4 bedoeld zijn verwoord, worden geoordeeld dat de tijdelijke contracten niet van rechtswege eindigden na verloop van de bepaalde periode, maar dat daarvoor opzegging noodzakelijk is. Immers, de redactie van het bewuste artikellid is zodanig dat daaruit moet worden opgemaakt, zoals ook door [eisende partij] naar zijn zeggen is begrepen, dat het de bedoeling is dat het contract na afloop van de bepaalde periode voor onbepaalde tijd zou worden voortgezet. [gedaagde partij] heeft zich niet expliciet over haar bedoelingen ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst uitgelaten, maar het feit dat zij eind 2007 nog een lening met [eisende partij] heeft gesloten met een looptijd tot halverwege 2009 kan als indicatie gezien worden dat de redactie van het artikellid overeenkomt met de verwachting van beide partijen, namelijk dat de overeenkomst na ommekomst van de bepaalde tijd zou worden voortgezet voor onbepaalde tijd. Nu ook op deze grond voor het doen eindigen van het dienstverband een opzegging noodzakelijk is en deze opzegging niet tijdig en niet volgens de daarvoor geldende bepalingen in het BBA is geschied, is deze opzegging vernietigbaar. Met de protestbrief van de gemachtigde van [eisende partij] bedoeld onder 3.7 wordt de vernietigbaarheid geacht te zijn ingeroepen. Daarmee kan met voldoende zekerheid worden aangenomen dat het dienstverband niet rechtsgeldig tot een einde gekomen, hetgeen ook leidt tot de toewijsbaarheid, ook in kort geding, van de loonvordering van [eisende partij].
8.
De werkzaamheden die [eisende partij] tot het einde van het dienstverband voor [gedaagde partij] heeft verricht, zijn met ingang van 1 januari 2009 ondergebracht bij [naam onderneming]. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter is hier sprake van overgang van onderneming en is [naam onderneming] per die datum de nieuwe werkgever van [eisende partij] geworden. Op grond van de daarop betrekking hebbende wettelijke bepalingen is de oude werkgever, in dit verband is dat [gedaagde partij], gedurende een jaar na de overgang hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbetalingen naast de nieuwe werkgever. [eisende partij] is dan ook tevens in dit verband ontvankelijk in zijn eis jegens [gedaagde partij]. In verband hiermee is de loonvordering van [eisende partij] voor zover betrekking hebbend op de maanden vanaf 1 maart 2009 toewijsbaar zolang het dienstverband met [gedaagde partij] voortduurt, althans zolang [gedaagde partij] (hoofdelijk) aansprakelijk blijft voor de loonbetalingen.
9.
De gevorderde wettelijke verhoging is eveneens toewijsbaar, aangezien [gedaagde partij] het loon niet tijdig heeft betaald. De kantonrechter ziet echter in de omstandigheden van deze zaak aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 25%.
10.
Nu de vordering van [eisende partij] betrekking heeft op loon is het spoedeisend belang daarbij gegeven.
11.
[gedaagde partij] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde partij] tegen bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 9.792,- bruto aan achterstallig loon over januari en februari 2009, uit te betalen onder verrekening van de gebruikelijke inhoudingen, vermeerderd met de tot 25% gematigde wettelijke verhoging;
- veroordeelt [gedaagde partij] vanaf 1 maart 2009 zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, althans zolang [gedaagde partij] (hoofdelijk) aansprakelijk blijft voor de loonbetalingen tegen bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen het netto equivalent van het bruto loon van € 4.896,- per maand;
- veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisende partij] begroot op:
• € 400,- voor salaris gemachtigde
• € 85,98 voor explootkosten
• € 208,- voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.J. Hofman, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 25 maart 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.