RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr.: 07.440215-08 (P)
Uitspraak: 3 maart 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte]
geboren op [geboortejaar]
[adres]
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaats gevonden op 17 februari 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W. Ludwig en van hetgeen door de verdachte en de raadsman van verdachte, mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 oktober 2008 in de gemeente Deventer (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of een of meer ander(en), dealers- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne diacetylmorfine) en/of dealers- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op of omstreeks 30 oktober 2008 in de gemeente Deventer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 1,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
A. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft, kort en zakelijk weergegeven, onder meer aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
B. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, kort en zakelijk weergegeven onder meer aangevoerd dat verdachte [xxx] een deel van hetgeen hem wordt verweten bekent. Verdachte [xxx] bekent dat hij drugs heeft verstrekt aan gebruikers. Hij ontkent dat hij dat tezamen en in vereniging met anderen heeft gedaan. Hij zegt zijn eigen drugs in te kopen en door te verkopen aan anderen en heeft daarbij zijn eigen klantenkring. De raadsman heeft verder aangevoerd dat het enkele gegeven dat van de gebruikers die van verdachte [xxx] kochten, enkelen ook drugs kochten van anderen niet betekent dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking. De verklaring van medeverdachte [xxx] is volgens de raadsman onbetrouwbaar. Het enige dat medeverdachte [xxx] doet is veronderstellen dat onder ander verdachte [xxx] een loopjongen van [xxx] (medeverdachte [xxx]) is. Uit zijn verklaring volgt geen wetenschap. De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte [xxx] vrij te spreken van de tenlastelegging voor zover deze ziet op het medeplegen van drugshandel. In de visie van de raadsman kan verdachte hoogstens worden veroordeeld terzake van het zelf verkopen van drugs aan vier of vijf personen.
Ten aanzien van de dealperiode is de raadsman van mening dat deze niet juist is. Volgens de raadsman is er sprake van een dealperiode van 3 maanden en 5 dagen.
C. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde het volgende overwogen:
Ten aanzien van feit 1:
Er zijn meerdere getuigen die verklaren dat zij drugs hebben gekocht bij verdachte [xxx] of die verklaren dat zij verdachte [xxx] herkennen als zijnde een drugsdealer:
- Getuige [xxx] verklaart dat het telefoonnummer van de drugsdealer 06 - [xxx] was. Hij herkent verdachte [xxx] als de man van wie hij heroïne heeft gekocht.
- Getuige [xxx] herkent verdachte [xxx] op de foto’s als “de dealer”. Zij verklaart dat zij van verdachte [xxx] cocaïne heeft gekocht.
- Getuige [xxx] wijst verdachte [xxx] aan op de foto als de man waarvan hij al die keren cocaïne heeft gekocht en als degene die hij aan de telefoon kreeg als hij belde op nummer 06 – [xxx].
- Getuige [xxx] herkent verdachte [xxx] op de foto als de jongen die hij aan de telefoon sprak en die hem vervolgens trof om heroïne en/of cocaïne te kopen.
- Getuige [xxx] verklaart dat er een dealer was waar hij cocaïne van kocht. Hij herkent verdachte [xxx] op de foto als de jongen die veel na een afspraak bij de [adres] verscheen. Hij verklaart dat hij wel tien keer van die gasten heeft gekocht, waarmee hij onder andere doelt op verdachte [xxx].
- Getuige [xxx] herkent verdachte [xxx] als de dealer waar hij wit en bruin van kocht.
Tezamen en in vereniging
Op woensdag 15 oktober 2008 te 15:45 uur werden medeverdachten [xxx] en [xxx] aangehouden aan de [adres] te Deventer. Bij medeverdachte [xxx] worden bij zijn aanhouding 21 bolletjes heroïne met een totaalgewicht van circa 2,8 gram en 14 bolletjes cocaïne met een totaalgewicht van circa 3,8 gram aangetroffen. Medeverdachte [xxx] heeft verklaard dat medeverdachte [xxx] op 15 oktober 2008 bolletjes met drugs aan medeverdachte [xxx] heeft gegeven, dat hij de bolletjes voor medeverdachte [xxx] verkocht en dat hij alles in opdracht van medeverdachte [xxx] deed. Medeverdachte [xxx] verklaart daarnaast dat medeverdachte [xxx] meerdere donkere loopjongens had die drugs voor hem verkochten. Hij wijst op een foto verdachte [xxx] aan als één van de jongens die voor medeverdachte [xxx] werkt. Volgens medeverdachte [xxx] had verdachte [xxx] altijd de “deal-telefoon” bij zich.
Deze verklaring wordt ondersteund door meerdere getuigen die medeverdachte [xxx] aanwijzen als drugsdealer die andere jongens, waaronder verdachte [xxx], voor zich heeft werken. Onder meer:
- Getuige [xxx] verklaart dat medeverdachte [xxx] werkt in opdracht van twee donkere jongens en wijst medeverdachten [xxx] en verdachte [xxx] aan op de foto als zijnde deze twee jongens.
- Getuige [xxx] verklaart dat zij weet dat medeverdachte [xxx] ([xxx]) in drugs dealt omdat hij vaak genoeg bij haar beneden om de hoek staat te dealen. Ze verklaart dat hij dealt in cocaïne en heroïne. Zij herkent [xxx] op de foto. Zij verklaart dat [xxx] nog 2 of 3 jongens voor hem heeft lopen die dealen, waaronder 2 donkere jongens. Zij herkent verdachte [xxx] op een foto en verklaart dat hij een maatje van [xxx] is.
- Getuige [xxx] verklaart dat hij medeverdachte [xxx] kent onder de naam [xxx] en dat hij drugs van hem heeft gekocht. Verder verklaart hij ook drugs te hebben gekocht van “jongens die bij hem horen”. Wanneer getuige [xxx] een foto van verdachte [xxx] en medeverdachte [xxx] getoond wordt verklaart hij dat hij de jongens kent.
- Getuige [xxx] verklaart dat hij, wanneer hij belde op het nummer 06 -[xxx] altijd “één van die jongens van [xxx]” aan de telefoon kreeg. Hij verklaart tevens dat hij cocaïne en heroïne bij [xxx] koopt, na het bellen met nummer 06 – [xxx].
- Getuige [xxx] verklaart dat hij een afspraak had met ‘de dealer’ en dat degene die hij aan de telefoon sprak om de afspraak te maken, niet dezelfde persoon was waarbij hij de heroïne heeft gekocht. Het nummer dat hij belde was 06 – [xxx].
- Getuige [xxx] vertelt dat zij voor rookcoke belt met “hun”. Zij verklaart dat zij daarmee doelt op meerdere mensen die coke verkopen en samenwerken. Zij belt dan het mobiele nummer van die dealers. Ze herkent verdachte [xxx] op de foto en verklaart dat hij drugs verkocht.
- Getuige [xxx] herkent verdachte [xxx] als de dealer waar hij wit en bruin van kocht. Tevens verklaart hij dat er wel eens een loopjongen kwam.
- Getuige [xxx] verklaart dat hij drugs kocht van medeverdachte [xxx] ([xxx]) en van de jongens die bij hem horen. Hij herkent verdachte [xxx] en medeverdachte [xxx] op de foto.
- Getuige [xxx] herkent verdachte [xxx] als de man bij wie hij cocaïne heeft gekocht en als degene die hij aan de telefoon kreeg als hij belde op nummer 06 – [xxx].
Telefoonnummer 06 – [xxx]
Door verschillende getuigen is verklaard dat zij belden naar telefoonnummer 06 - [xxx] wanneer zij drugs wilden kopen. Uit deze verklaringen komt tevens naar voren dat er een relatie is tussen dit nummer en verdachte [xxx] en medeverdachten [xxx] en [xxx]:
- Getuige [xxx] verklaart dat het telefoonnummer van de dealer 06 – [xxx] is en verklaart dat hij de heroïne kocht bij verdachte [xxx] en dat hij denkt dat hij verdachte [xxx] aan de lijn krijgt op bovenstaande nummer.
- Getuige [xxx] verklaart dat zij het nummer 06 – [xxx] belt wanneer zij drugs wil kopen en dat zij dit nummer heeft gekregen van verdachte [xxx].
- Getuige [xxx] verklaart dat hij het nummer 06 - [xxx] belt om heroïne en cocaïne te kopen. Hij verklaart dat hij altijd één van die jongens van [xxx] (medeverdachte [xxx]) aan de telefoon krijgt, maar dat hij [xxx] zelf nooit aan de telefoon heeft gehad.
- Getuige [xxx] verklaart dat er een groep is die hoort bij een telefoonnummer dat hij belt als hij cocaïne wil kopen. Dat telefoonnummer is 06 - [xxx]. Hij verklaart dat hij de jongens aan de telefoon niet uit elkaar kon houden en dat ze volgens hem de telefoon aan elkaar door gaven. Hij verklaart dat medeverdachte [xxx] de jongen is die hem in contact bracht met twee andere jongens. Medeverdachte [xxx] heeft hem de eerste keer geholpen. Van hem heeft hij toen drugs gekregen. Van medeverdachte [xxx] heeft hij een briefje met een telefoonnummer gekregen. Bij de tweede deal kreeg hij van verdachte [xxx] (die hij herkent op een foto) het nummer 06 – [xxx].
- Getuige [xxx] verklaart dat het telefoonnummer dat hij belde als hij een afspraak wilde maken met de dealer om cocaïne te kopen 06 – [xxx] is. Hij verklaart dat dit telefoonnummer van [xxx] (medeverdachte [xxx]) was, die hij op de foto herkent. Hij verklaart dat hij de laatste tijd regelmatig met [xxx] aan de telefoon heeft gesproken om een afspraak te maken om cocaïne te kopen en dat [xxx] wel een receptionist lijkt. Verder verklaart hij dat [xxx] nooit zelf komt, maar dat hij andere jongens stuurt.
- Getuige [xxx] verklaart op 15 oktober 2008 dat hij op die dag met een dealer heeft gebeld. Hij verklaart dat het nummer waarop hij belt 06 – 8181 4429 is. Hij verklaart verder dat degene die hij op 15 oktober 2008 aan de telefoon sprak een andere jongen was dan die hem die dag de heroïne verkocht. Geconfronteerd met enkele tapgesprekken op 15 oktober 2008 op dit nummer onder gespreksnummer [xxx], [xxx] en [xxx] verklaart hij dat hij zichzelf in de gesprekken herkent. Hij verklaart ten aanzien van het gesprek met gespreksnummer [xxx] dat hij de gebelde niet kent en dat deze niet zelf komt als hij hem belt. Hij heeft via dit nummer van “die blanke jongen”, die hij later aanwijst als medeverdachte [xxx] gekocht.
- Getuige [xxx] verklaart dat zij op 15 oktober 2008 omstreeks 11 uur de dealer heeft gebeld op een telefoonnummer gelijkend op 06 – [xxx]. Zij herkent zichzelf in het tapgesprek met gespreksnummer [xxx], waarin een afspraak wordt gemaakt bij het CWI en wijst medeverdachte [xxx] aan als de jongen die zij op 15 oktober 2008 aan de telefoon heeft gehad en waarvan zij op diezelfde dag drugs heeft gekocht.
- Getuige [xxx] wijst medeverdachte [xxx] aan op de foto als de man waarvan hij al die keren cocaïne heeft gekocht en als degene die hij aan de telefoon kreeg als hij belde met 06 – [xxx].
Uit de inhoud van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank de samenwerking tussen verdachte [xxx] en de medeverdachte [xxx] zo nauw en volledig, dat het wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte tezamen en in vereniging met genoemde medeverdachte -kort gezegd- opzettelijk heroïne en cocaïne heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan één of meer anderen.
De periode
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde periode niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verschillende getuigenverklaringen duiden erop dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde feiten vanaf april 2008 heeft gepleegd:
- Getuige [xxx] verklaart op 20 oktober 2008 dat hij ongeveer twee a drie maanden heroïne van verdachte [xxx] kocht.
- Getuige [xxx] verklaart op 21 oktober 2008 dat zij verdachte [xxx] kent sinds juni of juli van dit jaar.
- Getuige [xxx] verklaart op 23 oktober 2008 dat hij 3 maanden geleden voor het eerst cocaïne van verdachte [xxx] heeft gekocht.
- Getuige [xxx] verklaart op 4 november 2008 dat hij sinds vijf maanden bij verdachte kocht.
Op basis van voornoemde getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, dat hij pas op 13 april 2008 in Nederland is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de periode waarin verdachte [xxx] het onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd, dient te worden vastgesteld van 13 april 2008 tot en met 30 oktober 2008.
Ten aanzien van feit 2:
Op 30 oktober 2008 te 13:35 uur werd verdachte [xxx] aangehouden op de [adres] te Deventer. Bij verdachte [xxx] werden 32 bolletjes heroïne met een gezamenlijk gewicht van circa 3,8 gram en 9 bolletjes cocaïne, gezamenlijk gewicht van circa 1,9 gram en 1,7 gram weed aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij drugs bij zich had voor mensen die cocaïne en heroïne bij hem kochten.
Verbalisant [xxx] heeft met behulp van de daarvoor bestemde chemische drugs field test kit van de firma [xxx] te Breda de bij verdachte [xxx] aangetroffen drugs getest. Hij constateerde daarbij dat de testbuisjes van de lichtkleurige poeders verkleurden van helder wit naar helder blauw; hetgeen indicatief is voor de aanwezigheid van cocaïne. Het testbuisje met het bruinkleurige poeder verkleurde van wit naar paars; hetgeen indicatief is voor de aanwezigheid van heroïne.
Verdachte [xxx] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 30 oktober 2008 drugs, zijnde heroïne en cocaïne bij zich had.
Uit de inhoud van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 3,8 gram heroïne en 1,9 gram cocaïne voor handen heeft gehad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 13 april 2008 tot en met 30 oktober 2008 in de gemeente Deventer (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of een of meer ander(en), gebruikershoeveelheiden, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of gebruikershoeveelheden, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op 30 oktober 2008 in de gemeente Deventer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,8 gram, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 1,9 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 10 Opiumwet juncto artikel 47 Wetboek van Strafrecht.
2.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 10 Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
A. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Met betrekking tot de in beslag genomen goederen heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslag genomen drugs aan het verkeer zullen worden onttrokken en de in beslag genomen gsm verbeurd zal worden verklaard.
B. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, kort en zakelijk weergegeven, onder meer aangevoerd dat in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren wordt uitgegaan van 6 maanden gevangenisstraf bij dealen met enige regelmaat gedurende een periode van 3 maanden. Is de periode van dealen tussen de 3 en de 6 maanden, dan wordt uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. De raadsman is van mening dat uit de diverse verklaringen hoogstens kan worden afgeleid dat verdachte [xxx] met enige regelmaat gedurende een periode van maximaal 3 maanden heeft gedeald. De raadsman gaat er daarbij vanuit dat verdachte [xxx] pas na 25 juli 2008 naar Deventer is gekomen en dat hij tenminste enige dagen nodig heeft gehad om een klantenkring op te bouwen. Pas wanneer er sprake is van een klantenkring kan er worden gesproken over ‘met enige regelmaat’.
De raadsman is van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie veel te hoog is. Hij beroept zich daarbij op een uitspraak van het Hof Leeuwarden waarbij 30 maanden gevangenisstraf werd opgelegd voor het dealen in harddrugs aan jeugdigen gedurende een periode van 10 jaar. De raadsman is van oordeel dat verdachte [xxx] zijn straf inmiddels wel heeft uitgezeten en verzoekt de rechtbank om een eventuele resterende straf in de vorm van voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De raadsman heeft verder verzocht om de wijze van aanhouding te verdisconteren met de op te leggen straf. Bij de aanhouding is evident geweld gebruikt en dit geweld is volgens de raadsman disproportioneel geweest. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op. Verdachte [xxx] is pas 3 november 2008 voor het eerst gehoord. Dat is vier dagen na zijn aanhouding. De raadsman leidt uit het gegeven dat verdachte [xxx] pas vier dagen na zijn aanhouding is gehoord af dat het geweld ernstig is geweest. Dit vormverzuim dient volgens de raadsman te worden gecompenseerd middels strafvermindering ex. art. 369a, lid 1 a Sv. De raadsman verzoekt de eventueel door de rechtbank op te leggen gevangenisstraf te verminderen met één maand.
Ten aanzien van het beslag heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte [xxx] graag de SIM-kaart van de inbeslaggenomen gsm terug wil hebben in verband met het feit dat de gegevens van zijn familie hierop terug te vinden zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gekomen en blijken uit de justitiële documentatie d.d. 13 januari 2009.
De rechtbank acht het, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, noodzakelijk dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als een dealer die gedurende een periode van circa 6 maanden met zekere regelmaat gebruikershoeveelheden cocaïne en heroïne heeft geleverd.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting, vastgesteld door het Landelijk Overleg Voorzitters van Strafsectoren (LOVS) d.d. 31 oktober 2008 inzake opzettelijke overtreding van artikel 2, onder B van de Opiumwet, wordt voor het met enige regelmaat verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs gedurende een periode van 3 tot 6 maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, en voor een periode van 6 tot 12 maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd.
Gelet op de periode van waarin verdachte regelmatig drugs heeft geleverd aan personen, en gelet op het uitgangspunt van bovengenoemde oriëntatiepunten dat met enige regelmaat gebruikshoeveelheden harddrugs worden verstrekt, ziet de rechtbank in het betoog van de raadsman dat de strafmaat te hoog is, geen aanleiding om aan verdachte slechts de door hem voorgestelde straf op te leggen.
De feiten en omstandigheden maken dat voor de bewezenverklaarde feiten, zowel uit een oogpunt van vergelding als vanwege de preventieve werking die van een straf dient uit te gaan, een forse gevangenisstraf op zijn plaats is.
De raadsman heeft namens verdachte het verweer gevoerd dat de gevangenisstraf dient te worden verminderd met een maand in verband met een vormverzuim. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het geweld dat door de verbalisanten jegens verdachte [xxx] is aangewend, disproportioneel was.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt:
In het proces-verbaal van aanhouding van verdachte [xxx] verklaart verbalisant [xxx] dat hij uit de uitstraling en houding van verdachte opmaakte dat deze niet wenste mee te werken aan zijn aanhouding. Vervolgens hebben verbalisanten verdachte geboeid. Vervolgens verklaren verbalisanten [xxx] en [xxx] dat verdachte zich hevig verzette tegen de aanhouding en dat er geweld gebruikt is om de verdachte onder controle te krijgen. Uit de stukken blijkt echter niet waaruit het verzet van verdachte zou hebben bestaan. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal dat het geweld jegens verdachte gebruikt is nadat deze geboeid werd.
Verdacht heeft ter terechtzitting verklaard dat er geen aanleiding was voor de politie om geweld te gebruiken en dat in de auto zijn hoofd voortdurend met kracht tegen de deur is gehouden.
Op 30 oktober 2008 verklaren verbalisanten [xxx] en [xxx] dat zij van de dienstdoende arrestantenverzorger hoorden dat verdachte, lichamelijk niet in staat was geweest zich op eigen kracht te verplaatsen van de observatiecel naar zijn cel.
Verbalisant [xxx] hoorde dat verdachte aangaf dat hij veel pijn had aan zijn ribben en rechterhand. Hij verklaart dat hij voornemens was om de verdachte een hand te geven ter kennismaking en zag dat verdachte zijn rechterarm omhoog bracht, maar niet in staat was om hem een hand te geven. Verder verklaart verbalisant [xxx] dat hij zag dat de verdachte ineen gekrompen in zijn cel zat en kennelijk veel pijn ondervond aan zijn lichamelijke gestel. Verder verklaart hij dat verdachte vroeg naar een dokter en dat het niet aannemelijk leek dat de lichamelijk toestand van de verdachte zich op korte termijn zou verbeteren, om in alle redelijkheid een verklaring van de genoemde verdachte op te kunnen nemen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het toegepaste geweld bij de aanhouding van verdachte buitenproportioneel is geweest en derhalve een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert.
De rechtbank moet dientengevolge beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan gepast zou zijn.
De rechtbank houdt daarbij allereerst rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient. Ongepaste uitoefening van geweld jegens een verdachte bij een aanhouding schendt de lichamelijke integriteit van de verdachte, het vertrouwen in de strafrechtelijke procedure en het vertrouwen in het opsporingsapparaat. Verdachte heeft pijn ondervonden door de ontoelaatbare geweldstoepassing. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte daardoor nadien in zijn verdediging is geschaad.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de ernst en de gevolgen van de ongepaste toepassing van het geweld jegens verdachte. Van belang daarbij zijn de omstandigheden waaronder het geweld is toegepast zoals hiervoor vastgesteld.
Gelet op bovengenoemde beoordelingsfactoren en de omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat het eerder geconstateerde onherstelbare vormverzuim niet zonder gevolg kan blijven.
De rechtbank is van oordeel dat het nadeel dat verdachte door het geweld van de politie heeft geleden, dient te worden gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf, in dier voege dat de rechtbank de op te leggen straf met één maand zal verminderen.
De rechtbank is van oordeel dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp: 1 keer mobiele telefoon, merk Nokia type N73, kleur zwart, dient te worden verbeurdverklaard, omdat dit een voorwerp betreft met behulp waarvan de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid en welk voorwerp aan verdachte toebehoorde. Dat op de SIM-kaart van deze mobiele telefoon ook gegevens van verdachtes familie staat opgeslagen, maakt dit niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat de op bovengenoemde lijst bedoelde drugs, te weten 32 bruine bolletjes en 9 witte bolletjes en circa 1,7 gram wiet dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerpen betreft welke van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn aangetroffen terwijl zij kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke feiten.
7. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank verklaart verbeurd: 1 keer mobiele telefoon, merk Nokia type N73, kleur zwart.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer: drugs, te weten 32 bruine bolletjes en 9 witte bolletjes en circa 1,7 gram wiet .
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. R.A.M. Elbers en E.M. de Veij Mestdagh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.M.A.T. van der Geest als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2009.
Mr. R.A.M. Elbers voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.