ECLI:NL:RBZLY:2009:BH8962

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
436606
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Moorman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een docent wegens grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van een ex-leerling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 maart 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een docent, [werknemer], die beschuldigd werd van grensoverschrijdend gedrag jegens een ex-leerling, [C]. De werkgever, [werkgever], verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden, omdat de docent naar verluidt onvoldoende professionele afstand had gehouden tot de leerling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een leerling-docent relatie, waarbij de docent ook als mentor en teamleider fungeerde. De rechter heeft de feiten en omstandigheden rondom de relatie tussen de docent en de ex-leerling zorgvuldig gewogen. Hoewel de docent in het verleden een relatie had gehad met een oud-leerling, werd dit niet als zwaarwegend beschouwd in deze zaak. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel het gedrag van de docent niet professioneel was, de omstandigheden niet zodanig waren dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechter benadrukte dat de werkgever ook andere, minder ingrijpende maatregelen kon nemen om het grensoverschrijdende gedrag aan te pakken. Uiteindelijk werd het verzoek tot ontbinding afgewezen, en werden de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr. : 436606 HA VERZ 09-18
datum : 27 maart 2009
Beschikking op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
in de zaak van:
[WERKGEVER], onderdeel [werkgever],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekende partij, verder te noemen ‘[werkgever]’,
gemachtigde mr. A.J.D. Bekius, advocaat te Zwolle,
tegen
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, verder te noemen ‘[werknemer]’,
gemachtigde mr. S.G. Volbeda, advocaat te Arnhem.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift d.d. 26 januari 2009 met aangehechte bijlagen,
- het verweerschrift d.d. 10 maart 2009 met aangehechte bijlagen en
- de bij faxbrief van 12 maart 2009 nader door het [werkgever] toegezonden productie.
De mondelinge behandeling is gehouden op 13 maart 2009.
Verschenen zijn:
- namens het [werkgever] de heer [L], rector, en [S], rector-plaatsvervanger, bijgestaan door mr. Bekius voormeld en
- [werknemer], bijgestaan door mr. Volbeda voormeld.
Het geschil
Het [werkgever] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op de voet van artikel 7:685 BW te ontbinden, primair op grond van een dringende reden, subsidiair op grond van veranderingen in de omstandigheden zonder toekenning van enige vergoeding en met veroordeling van [werknemer] in de kosten van de procedure.
[werknemer] heeft dit verzoek tegengesproken, primair verzocht om afwijzing van het verzoek, subsidiair, indien toch tot een ontbinding wordt gekomen, om toekenning van een vergoeding van € 310.000,00 bruto, met veroordeling van het [werkgever] in de kosten van de procedure.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. [werknemer], geboren op [datum], is op [datum] bij het [AC] in dienst getreden. De laatst door hem uitgeoefende functie is die van ‘docent (Scheikunde) en teamleider’ op het van het [AC] deel uitmakende [werkgever]. Het laatst door hem verdiende salaris bedraagt € 5.008,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Het [AC] maakt onderdeel uit van de Stichting [Naam].
b. [werknemer] is begonnen bij het [werkgever] als leraar Scheikunde. Sinds 1 augustus 2005 fungeert [werknemer] als ‘teamleider’ en sinds 1 augustus 2007 als ‘teamleider B’ van VWO 4, 5 en 6. Daarnaast is [werknemer] mentor van verschillende leerlingen van VWO 5 en 6. Voorts maakt [werknemer] deel uit van het Preventieteam van het [werkgever], waarin leerlingen met bijzondere sociaal-emotionele problematiek worden besproken en van waaruit zo nodig voor begeleiding wordt gezorgd. Tenslotte begeleidt [werknemer] leerlingen van het [werkgever] bij de voorbereiding op de (Nationale) Scheikunde Olympiade. Het functioneren van [werknemer] is altijd bovengemiddeld geweest.
c. [werknemer] heeft in 1989 een relatie gekregen met een oud-leerling, [A]. In 1993 heeft [werknemer] een relatie gekregen met een zus van [A], [B]. Hierover is namens de school op 9 februari 1994 een brief aan [werknemer] gestuurd.
d. In de schooljaren 2006/2007 en 2007/2008 heeft [werknemer] Scheikunde gegeven aan [C] (verder te noemen ‘[C]’). [werknemer] heeft [C] in de periode van februari 2008 tot en met mei 2008, op verzoek van haar moeder, begeleiding gegeven in verband met haar dyslexieproblemen. Verder heeft [werknemer] haar, samen met [D], een leerling uit VWO 5 (verder te noemen ‘[D]’), geholpen met de voorbereidingen voor de Nationale Scheikunde Olympiade (verder te noemen ‘NSO’) die in juni 2008 plaatsvond. De voorbereidingen op de NSO vonden meestal plaats tijdens tussenuren en ’s middags direct na afloop van de lessen. Tijdens de meivakantie heeft [werknemer] met [D] en [C] op school practica geoefend. Bij deze practica waren [D] en [C] drie dagen beiden aanwezig. Eén dag was [C] alleen aanwezig. Op enige dag is zij ook bij [werknemer] thuis geweest om een boek op te halen, zodat zij de daarin opgenomen leerstof thuis door kon nemen.
e. Naast de begeleiding op het gebied van haar dyslexieproblemen en de NSO heeft [werknemer] [C] begeleid bij haar sociaal-emotionele (communicatie)problemen. In dit kader hebben [werknemer] en [C] in april/mei 2008 enkele keren een fietstocht gemaakt in de omgeving van Zwolle.
f. In het voorjaar van 2008 heeft [werknemer] op het prikbord in zijn kamer een foto gehangen met daarop hijzelf, [C] en een andere leerlinge bij een scheikunde opstelling.
[werknemer] is in de periode april/mei 2008 door leerlingen van VWO 6 gevraagd om het voorwoord voor het fotojaarboek te schrijven. Zijn bijdrage bestond uit een gedicht in de vorm van een acrostichon, waarvan de beginletters van de regels de zin “[C] kus” vormden.
g. Eind juni 2008, in de week na de diploma-uitreiking, hebben [werknemer] en [C] elkaar op school gezien, uitgesproken dat zij het jammer vonden dat ze elkaar daarna niet meer zouden zien en afgesproken om erover na te denken of zij een keer met elkaar zouden afspreken om een keer uit eten te gaan – of iets dergelijks – zodra [C] terug kwam van vakantie (op 19 juli 2008). Na haar terugkomst, hebben [werknemer] en [C] elkaar een aantal keren ontmoet.
h. Eind juli 2008 heeft [werknemer] de heer [L] gebeld om toestemming te vragen om pas op 18 augustus 2008 aan het nieuwe schooljaar te beginnen, zodat hij nog een week kon gaan fietsen in de Alpen. Deze toestemming heeft [werknemer] gekregen. Tijdens zijn verblijf in Frankrijk heeft hij contact gehad met [C], die op dat moment in Oostenrijk verbleef. Nadat [C] terug was uit Oostenrijk, zijn [werknemer] en [C] een aantal dagen naar België geweest.
i. Op 19 augustus 2008 heeft [werknemer] een gesprek gehad met de heer [L] en de heer [S]. In dat gesprek is hem gevraagd of hij een relatie met [C] heeft. In het gespreksverslag staat dat [werknemer] heeft aangegeven dat “relatie een zwaar woord is”, dat [C] en hij hebben besloten te kijken “of het iets wordt”, dat het “sinds kort begint te lijken op een relatie” en dat er toen [C] nog leerling van de school was, geen sprake was van een relatie.
j. Op 5 september 2008 heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden, waarin het beleid van de [naam] tegen seksuele intimidatie ter sprake is gekomen. Verder is door het [werkgever] aangegeven dat nog met een aantal ouders, oud-leerlingen en collega’s moest worden gesproken, waarna weer een gesprek zou plaatsvinden.
k. Op 22 september 2008 en 30 oktober 2008 hebben er gesprekken plaatsgevonden waarbij ook de heer [B] van het College van Bestuur aanwezig was. Tijdens het gesprek van 30 oktober 2008 is aan [werknemer] meegedeeld dat werd gestreefd naar beëindiging van zijn aanstelling.
Het verzoek en het daartegen gevoerde verweer
Het [werkgever] heeft ter onderbouwing van haar verzoek het volgende – kort samengevat – aangevoerd. [werknemer] heeft, in strijd met het bepaalde in het ‘Beleid tegen seksuele intimidatie’ van de SSCO en het ‘Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel’, niet op professionele wijze gehandeld en geen gepaste afstand bewaard tot [C]. Dit klemt te meer omdat de relatie tussen [werknemer] en [C] er één van afhankelijkheid is. Uit onderzoek is gebleken dat [werknemer] initiatieven heeft genomen om zoveel mogelijk met [C] samen te zijn, in eerste instantie in het kader van het geven van bijles onder en na schooltijd. Later vonden de contacten tussen [werknemer] en [C] ook buiten school plaats en betroffen deze ook haar privéleven. Bovendien heeft [werknemer] op openlijke wijze zijn genegenheid voor [C] getoond door haar een boodschap te sturen in de vorm van een acrostichon in het fotojaarboek. Voorts is het [werknemer] geweest die het initiatief heeft genomen tot het starten van een relatie met [C]. Een relatie tussen docent en leerling is onder geen beding toegestaan. Volgens het [werkgever] staat dan ook vast dat [werknemer] te intensief contact met [C] heeft gehad in de periode waarin zij op het [werkgever] zat. Niet alleen heeft [werknemer] hiermee de regels overtreden, tevens heeft hij blijk gegeven van een gebrek aan inzicht nu hij zich op geen enkel moment heeft gerealiseerd dat zijn gedrag niet door de beugel kon en hij nooit een einde aan de ontstane situatie heeft gemaakt. Dit klemt te meer omdat hij een voorbeeldfunctie heeft in zijn hoedanigheid van teamleider en hij bovendien een gewaarschuwd mens is. [werknemer] is al eerder in een soortgelijke situatie terecht gekomen. Hij is er destijds door de school op gewezen dat iedere schijn van ontoelaatbaar gedrag vermeden moet worden. Het [werkgever] rekent het [werknemer] tenslotte zwaar aan dat hij zelf geen melding heeft gemaakt van de relatie of van het ontstaan daarvan.
[werknemer] heeft tot zijn verweer – eveneens kort samengevat – het volgende aangevoerd. Zijn functioneren als docent, teamleider en mentor is altijd uitzonderlijk goed geweest. Van docenten, leerlingen en ouders heeft hij altijd de grootst mogelijke waardering ontvangen.
Er is geen sprake geweest van grensoverschrijdend gedrag. De gedragsregels als neergelegd in de interne regeling ‘Beleid tegen seksuele intimidatie’ van de SSCO heeft hij niet veronachtzaamd. Hij heeft geen initiatieven genomen om samen met [C] te zijn; hij heeft haar slechts begeleid in het kader van de NSO en bij haar dyslexie- en communicatieproblemen. Hij heeft daarbij altijd professionele afstand gehouden. De gesprekken tijdens de fietstochtjes waren functioneel en gericht op het oplossen van haar communicatieproblemen. Het privéleven van [C] is alleen in dit verband ter sprake gekomen. Het acrostichon was slechts bedoeld als een bijzondere afscheidsgroet aan een bijzondere leerling, die het dat schooljaar moeilijk had gehad, maar er heel goed uitgekomen was. Tijdens het schooljaar 2007/2008 was van een relatie nog geen sprake. [werknemer] heeft geen initiatieven genomen voor de start van de (later ontstane) relatie. Bovendien is deze relatie pas begonnen nadat [C] van school was. De relatie is in zijn meest prille vorm ontstaan toen [C] terugkwam van vakantie op 19 juli 2008. Er bestond voor [werknemer] dan ook geen reden om de heer [L], eerder dan op 19 augustus 2008, te melden dat hij een (beginnende) relatie met [C] had. [werknemer] heeft 20 jaar geleden ook een relatie gehad met een oud-leerling. Ook deze relatie ontstond pas nadat de betreffende leerling van school was.
De beoordeling
1.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met een opzegverbod.
2.
Omtrent de vraag of zich gewichtige redenen voordoen die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moeten leiden, wordt het volgende overwogen.
3.
Tot het takenpakket van [werknemer] behoort onder meer het lesgeven aan en het begeleiden van leerlingen. Daarbij mag van hem verwacht worden dat hij een pedagogisch klimaat creëert waarin leerlingen zich veilig en op hun gemak voelen. Van belang daarbij is dat de verhouding tot zijn leerlingen er één van afhankelijkheid is. Een leerling is voor de beoordeling van zijn schoolprestaties immers van hem afhankelijk. Hij dient dan ook te allen tijde een professionele afstand te bewaren tot zijn leerlingen.
4.
De verhouding van [werknemer] tot [C] was er één van bijzondere afhankelijkheid. Dat volgt al uit de leerling-docent relatie – [werknemer] gaf [C] scheikunde – maar meer nog uit het feit dat hij haar hielp met haar dyslexie en haar sociaal-emotionele problemen en dat hij haar begeleidde bij de voorbereiding op de [naam]. In dat verband hadden [werknemer] en [C] functioneel veelvuldig en intensief, deels ook persoonlijk getint, contact. Het aanzienlijke leeftijdsverschil accentueert nog eens deze ongelijkheid.
5.
Door met [C] haar sociaal-emotionele problemen te bespreken tijdens fietstochten, waarbij, naar [werknemer] heeft verklaard, ook [C]s privéleven aan de orde is geweest, heeft [werknemer] niet alleen onverstandig gehandeld maar ook niet de professionele distantie in acht genomen die van hem mocht worden verwacht. Los van de goede bedoelingen die zullen hebben voorgezeten heeft [werknemer] aldus bewerkstelligd dat het onderscheid tussen school en privé is gaan vervagen en dat de leerling-docent relatie een persoonlijker component kreeg dan het geval zou zijn geweest als die gesprekken in de school gehouden zouden zijn. Dat [werknemer] over zijn voornemen met [C] te gaan fietsen van te voren heeft overlegd met de vertegenwoordiger van Jeugdzorg in het Preventieteam onderstreept nog eens dat hij niets verholen heeft willen doen maar verexcuseert hem niet. Niet die vertegenwoordiger maar [werknemer] is er verantwoordelijk voor dat hij de gepaste professionele afstand bewaart.
6.
Vervolgens is [werknemer] nogmaals over de grens gegaan, toen na het eindexamen beider constatering was dat zij het jammer vonden dat ze elkaar niet meer zouden zien. Op dat moment had hij er niet mee mogen instemmen dat hij en [C] na haar terugkeer van vakantie in de privésfeer contact zouden opnemen en een keer iets zouden afspreken, en hij had zich zelf ervan moeten weerhouden om, zoals nu is gebeurd, in juli 2008 daadwerkelijk een afspraak te maken om te zien ‘of het iets zou kunnen worden’ tussen hen en enkele dagen naar België te gaan. De behoefte om elkaar te blijven zien vloeide immers voort uit de relatie zoals die tot dan toe bestond en die werd principieel gekenmerkt door ongelijkheid.
7.
In beginsel hoort de beslissing om een relatie aan te gaan met een meerderjarige ex-leerlinge tot het privé leven van [werknemer], waar de school geen zeggenschap over heeft. Echter zeker waar die relatie, zoals hier, direct voortvloeit uit en voortborduurt op een leerling-docent relatie, die om de hiervoor vermelde redenen gekenmerkt wordt door een meer dan gemiddelde ongelijkheid en, door toedoen van [werknemer], door een meer dan wenselijk persoonlijke inkleuring (de fietstochten), kan dat niet los gezien worden van zijn positie als docent en de overige functies die hij vervulde. Juist die ongelijkheid en het daarmee samenhangende overwicht, die uiteraard niet opeens ophielden op de datum van de diploma-uitreiking, hadden [werknemer] moeten doen beseffen dat hij zich niet onbekommerd kon openstellen voor (het ontstaan van) een relatie. Leerlingen die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd, zeker in zijn hoedanigheid van mentor en lid van het Preventieteam, moeten er op kunnen vertrouwen dat bij de intensieve en regelmatig ook persoonlijk getinte contacten die daar bij horen, de docent zichzelf en de leerling er voor hoedt dat daarbij de kiem wordt gelegd voor iets wat even later, als de leerling geslaagd is, een relatie blijkt te zijn geworden of lijkt te gaan worden. Ook de ouders en de schoolleiding moeten dat vertrouwen kunnen hebben. Door zijn grensoverschrijdend gedrag heeft [werknemer] dat vertrouwen beschaamd.
8.
De vraag is wat daarvan de consequentie moet zijn en met name of de hiervoor geschetste omstandigheden dusdanig gewichtige redenen opleveren dat het dienstverband met [werknemer] moet worden beëindigd.
De kantonrechter laat daarbij meewegen dat er van een relatie eerst sprake is nadat [C] de school had verlaten en dat niet gebleken is dat [werknemer] zich, afgezien van de fietstochten, voordien schuldig heeft gemaakt aan onoorbare handelingen. Dat [werknemer] twintig jaar geleden een relatie heeft gehad met een ex-leerlinge is geen omstandigheid die veel gewicht toekomt. Nog afgezien van het tijdsverloop is toen geen waarschuwing of andere rechtspositionele sanctie gevolgd en is volstaan met de constatering dat een docent, om onterechte aantijgingen te voorkomen, niet voorzichtig genoeg kan zijn.
Voorts betrekt de kantonrechter in de beschouwingen de duur van zijn dienstverband en de uitmuntende wijze waarop hij zijn werk tot op heden heeft vervuld, de leeftijd van [werknemer] en de grote gevolgen die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor hem zal hebben; bij ontbinding is de kans zeer aanzienlijk dat hij nooit meer als docent aan een school werkzaam zal kunnen zijn.
9.
Anderzijds heeft het [werkgever] op goede gronden betoogd dat zij het zwaar opneemt dat juist [werknemer], die in zijn hoedanigheid als teamleider, mentor en lid van het Preventieteam een bijzondere voorbeeldfunctie heeft, verkeerd is omgegaan met de afhankelijke relatie die tussen hem en [C] bestond en dat zij daarom tegenover collega-teamleiders, docenten, leerlingen en ouders een duidelijk signaal wil afgeven dat het door [werknemer] ten toon gespreide gedrag onacceptabel is.
10.
Alles afwegende komt de kantonrechter tot het oordeel dat er geen sprake is van dusdanig gewichtige redenen dat het dienstverband met [werknemer] moet worden beëindigd. Naast de hiervoor genoemde elementen laat de kantonrechter daarbij met name wegen dat het [werkgever] ook op een andere, minder ingrijpende manier de grens kan markeren en duidelijk kan maken dat het grensoverschrijdende gedrag, als door [werknemer] vertoond, niet wordt getolereerd, bijvoorbeeld door [werknemer] die functies te ontnemen, waarin hij als gevolg van dat gedrag niet meer geloofwaardig kan functioneren. Dat hij ook als - uitsluitend - scheikunde docent niet meer geloofwaardig zou kunnen functioneren is onvoldoende aannemelijk geworden.
11.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek tot ontbinding moet worden afgewezen.
12.
De kantonrechter zal de proceskosten op de hierna genoemde manier compenseren.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het ontbindingsverzoek af;
- compenseert de proceskosten zo, dat partijen hun eigen kosten dragen.
Aldus gegeven door mr. H.C. Moorman, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 27 maart 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.