ECLI:NL:RBZLY:2009:BH6473

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.630201-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in de Koolvis-zaak niet-ontvankelijk verklaard

In de zaak van verzoeker, die thans verblijft in de Penitentiaire Inrichting, is op 16 maart 2009 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad een wrakingsverzoek behandeld. Dit verzoek was gericht tegen de rechters die eerder een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker hadden afgewezen. De rechtbank had in die eerdere beslissing geoordeeld dat er ernstige bezwaren tegen verzoeker aanwezig waren, die niet konden worden ondervangen door het stellen van voorwaarden. Verzoeker had de Nederlandse nationaliteit, maar verbleef ten tijde van zijn aanhouding in de Verenigde Staten en had toegang tot valse documenten, wat leidde tot het oordeel dat er een groot vluchtgevaar bestond.

De raadsman van verzoeker voerde aan dat de rechtbank blijk had gegeven van vooringenomenheid door te stellen dat verzoeker gemakkelijk toegang had tot valse documenten. Dit zou de onpartijdigheid van de rechters in gevaar hebben gebracht. De rechtbank oordeelde echter dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de relevante feiten al eerder bekend waren. De rechtbank stelde vast dat de samenstelling van de rechters op 24 februari 2009 deels identiek was aan die op 3 december 2008, waardoor het verzoek eerder ingediend had moeten worden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk, omdat de motivering van de eerdere beslissing niet was gewijzigd en de argumenten van de raadsman niet voldoende waren om de tijdigheid van het verzoek te onderbouwen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2009, waarbij mr. J. van der Hulst de beschikking ondertekende in plaats van de voorzitter, mr. G.H. Meijer, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
parketnummer: 07.630201-06
datum : 16 maart 2009
beschikking op het verzoek ex 512 Wetboek van Strafvordering
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [adres],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [plaats]
bijgestaan door mr. E.J. Gils, advocaat te Amsterdam,
hierna te noemen: verzoeker,
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tegen mrs. [A], [B] en [C] gerichte wrakingsverzoek;
- de mededeling van mrs. [A], [B] en [C] dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek;
- de reactie van het Openbaar Ministerie
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
2. De feiten
2.1. Blijkens het proces-verbaal van 3 december 2008 heeft de rechtbank, in de samenstelling mrs. [A], [D] en [C], een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker afgewezen en die beslissing als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af, nu zij van oordeel is dat de ernstige bezwaren onverkort aanwezig zijn en de gronden waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd niet afdoende door het stellen van voorwaarden kunnen worden ondervangen. De rechtbank realiseert zich dat medeverdachten wel onder voorwaarden zijn geschorst. Voor verdachte (evenals voor medeverdachte Ektor) geldt echter dat er ernstige bezwaren aanwezig zijn voor een hoofdrol in de (vermeende) organisatie. Verdachte heeft weliswaar de Nederlandse nationaliteit, maar verbleef ten tijde van zijn aanhouding in de VS en heeft makkelijk toegang tot valse documenten. Onder die omstandigheden kunnen te stellen voorwaarden het zeer grote vluchtgevaar niet ondervangen.
De duur van de voorlopige hechtenis (nagenoeg 14 maanden) tot dusver maakt niet dat de belangenafweging dient uit te vallen in het voordeel van het in vrijheid afwachten van het proces, temeer daar de rechtbank van oordeel is dat het in het Koolvis-onderzoek door de autoriteiten wel degelijk wordt gehandeld met de vereiste “special diligence” (vgl. NJ 2007, 633); OM en rechter-commissaris hebben allesbehalve stil gezeten.
Een voorlopige hechtenis van 14 maanden in een omvangrijke zaak waarin voortvarend te werk wordt gegaan door de autoriteiten en een inhoudelijke behandeling lijkt te zullen aanvangen in maart 2009 is (nog) niet onredelijk. In de zaak Letellier bedroeg het voorarrest overigens 2 jaar en 9 maanden en niets - zoals door de raadsman is gesteld - 18 maanden.”
2.2. Blijkens het proces-verbaal van 26 februari 2009 heeft de rechtbank, in de samenstelling mrs. [A], [B] en [C], op 24 februari 2009 het verzoek om opheffing, dan wel schorsing, van de voorlopige hechtenis afgewezen en die beslissing als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank wijst af het verzoek tot opheffing, dan wel schorsing, van de voorlopige hechtenis, nu zij van oordeel is dat ernstige bezwaren onverkort aanwezig zijn en de gronden waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd niet afdoende door het stellen van voorwaarden kunnen worden ondervangen. Voor verdachte (evenals voor medeverdachte Ektor) geldt nog steeds dat er ernstige bezwaren aanwezig zijn voor een hoofdrol in de (vermeende) organisatie. Verdachte heeft weliswaar de Nederlandse nationaliteit, maar verbleef ten tijde van zijn aanhouding in de VS en heeft makkelijk toegang tot valse documenten. Onder die omstandigheden kunnen te stellen voorwaarden het zeer grote vluchtgevaar niet ondervangen. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de vrouw en kinderen van verdachte in Nederland verblijven en hem aan Nederland zouden binden.
De duur van de voorlopige hechtenis (16 maanden) tot dusver maakt niet dat de belangenafweging dient uit te vallen in het voordeel van het in vrijheid afwachten van het proces, temeer daar de rechtbank van oordeel is dat in het Koolvis-onderzoek door de autoriteiten wel degelijk wordt gehandeld met de vereiste “special diligence”(vgl. NJ 2007, 633); OM en rechtercommissaris hebben allesbehalve stil gezeten en er lijkt uitzicht te bestaan op een inhoudelijke behandeling op korte termijn.
Gelet op de ernst van de feiten waarvan verdachte wordt verdacht is de rechtbank van oordeel dat de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering zich nog niet voordoet.”
2.3. Blijkens het proces-verbaal van 16 maart 2009 heeft de rechtbank, in de samenstelling mrs. [A], [B] en [C], op 16 maart 2009 het onderzoek ter terechtzitting hervat.
3. De gronden van de wraking
3.1. Aan het wrakingsverzoek heeft de raadsman van verzoeker - samengevat en zakelijk weergegeven - het navolgende ten grondslag gelegd:
1. aan de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot opheffing, dan wel schorsing, van de voorlopige hechtenis heeft de rechtbank (mede) ten grondslag gelegd “Verdachte heeft weliswaar de Nederlandse nationaliteit, maar verbleef ten tijde van zijn aanhouding in de VS en heeft makkelijk toegang tot valse documenten”;
2. op meerdere plaatsen in de tenlastelegging is het verstrekken van valse of het vervalsen van documenten opgenomen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat valse documenten een cruciale rol spelen in hetgeen hem wordt verweten door het openbaar ministerie;
3. door reeds ter gelegenheid van een pro forma zitting te overwegen dat verzoeker gemakkelijk toegang heeft tot valse documenten heeft de rechtbank blijk gegeven van vooringenomenheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid is geschaad;
4. er bestond niet eerder aanleiding tot indiening van dit verzoek, aangezien aanvankelijk (blijkens het proces-verbaal van 3 december 2008) ten aanzien van medeverdachte Ektor dezelfde overweging is gehanteerd, maar later (blijkens een proces-verbaal van 26 februari 2009 in de zaak van voornoemde Ektor) een andere motivering is gehanteerd.
4. De beoordeling
4.1. Artikel 513 eerste lid Sv bepaalt, voor zover van belang, dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn.
4.2. Blijkens het proces-verbaal van 3 december 2008 is een beslissing op de voorlopige hechtenis genomen waarbij de rechtbank de identieke bewoordingen heeft gebruikt als de gewraakte passage in de beslissing die op 26 februari 2009 is meegedeeld en welke passage thans grondslag vormt voor het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer van deze rechtbank stelt vast dat de rechtbank op 24 februari 2009 deels dezelfde samenstelling had als op 3 december 2008, zodat reeds toen het wrakingsverzoek had moeten worden ingediend.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij dit heeft nagelaten omdat ten aanzien van een medeverdachte op 3 december 2008 dezelfde motivering als bij verzoeker is gebruikt maar in de beslissing van 24 februari een gewijzigde motivering is gehanteerd.
De door de raadsman aangevoerde argumenten op grond waarvan hij het wrakingsverzoek niet eerder heeft gedaan zien eraan voorbij dat de gewraakte passage in de beslissing van 3 december 2008 niet enkel slaat op deze medeverdachte maar ook op verzoeker. Ten aanzien van verzoeker is de motivering niet gewijzigd.
4.3. Het verzoek dient mitsdien niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus beslist door mrs. G.H. Meijer (voorzitter), J. van der Hulst, W.J.B. Cornelissen, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2009.
Ondertekend door mr. J. van der Hulst aangezien mr. G.H. Meijer buiten staat om deze beschikking te ondertekenen.