ECLI:NL:RBZLY:2009:BH4781

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07/1369
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag baatbelasting na aanleg riolering en geschil over exploitatieovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag baatbelasting die was opgelegd aan eiser, eigenaar van een agrarisch bedrijf. De aanslag was gerelateerd aan de aanleg van riolering in de gemeente, waar eiser niet op was aangesloten. Eiser had geweigerd een exploitatieovereenkomst te ondertekenen, die hem een korting op de kosten van de aanleg zou bieden. De rechtbank oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd, omdat de onroerende zaken van eiser gebaat waren bij de aanleg van de riolering, ongeacht of hij daadwerkelijk gebruik maakte van de aansluiting. De rechtbank verwierp ook het betoog van eiser dat de verordening onverbindend was vanwege het ontbreken van differentiatie in baat tussen percelen. Eiser had niet onderbouwd waarom er verschillen waren en de rechtbank concludeerde dat de baat voor alle percelen gelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Belastingkamer
Registratienummer: Awb 07/1369
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
A. te B,
gevestigd te (..),
vertegenwoordigd door J.H. ten Broeke, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente (…), verweerder,
gemachtigde J.W. Hanekamp.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 28 februari 2007 is aan eiser een aanslag baatbelasting met het nummer (..) opgelegd. De aanslag heeft betrekking op het adres (..) en (..) te (..). Het bedrag van de aanslag is voor elk adres € 3.850,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2007 heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft eiser beroep ingesteld. Op 26 juni 2008 is van eiser een nader stuk ontvangen. Verweerder heeft bij brief van 28 november 2007 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 2 juli 2008 behandeld ter zitting. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.W. Hanekamp, bijgestaan door mr. A.H. Kloeke van de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
De behandeling is ter zitting aangehouden, waarna de rechtbank op 7 juli 2008 van verweerder en op 21 juli 2008 van eiser een nader stuk heeft ontvangen. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven en vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. De feiten
Eiser is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak/ het agrarisch bedrijf (..) en (..) te (..). De aanslag is opgelegd in verband met de aanleg van riolering waarop de onroerende zaken kunnen aansluiten. Eiser is nog niet verplicht om aan te sluiten op de riolering. Eiser mag zijn huishoudelijk afvalwater op grond van de Bouwverordening nu nog op de bedrijfsmatig in gebruik zijnde gierkelder lozen.
Op 13 december 2004 heeft de gemeenteraad de Verordening baatbelasting riolering vastgesteld (hierna: de Verordening). De Verordening is bekend gemaakt in IJsselberichten, gedateerd (..). De Verordening is de eerste dag na die van de bekendmaking in werking getreden.
3. Het geschil
In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden aan eiser twee aanslagen baatbelasting heeft opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Verweerder betoogt terecht dat het door eiser op 26 juni 2008 ingediende stuk te laat is binnengekomen. Verweerder heeft hier echter in de pleitnota op gereageerd. De rechtbank zal het stuk daarom bij de beoordeling betrekken.
4.2 Op grond van artikel 222 van de Gemeentewet kan ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Indien de aan de voorzieningen verbonden lasten ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan wordt de baatbelasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.
Op grond van de Bouwverordening van de gemeente hoeft de afvoer van afvalwater en fecaliën van een agrarisch bedrijf niet te zijn aangesloten op een openbaar riool in delen van de gemeente waarin geen openbare riolering aanwezig is. Daar waar wel riolering aanwezig is, moet aangesloten worden op het riool. Voor een agrarisch bedrijf kan de gemeente daarvan ontheffing verlenen. Als niet behoeft te worden aangesloten op een riool dan geldt dat aangesloten moet zijn op rottingsput/gierput.
De gemeente heeft op 8 september 2003 besloten om alle percelen in het buitengebied van de gemeente op de riolering aan te sluiten. Voor de betaling van de aanleg van de riolering is een baatbelasting ingesteld. Daarvoor is de Verordening op de heffing en invordering van baatbelasting riolering cluster G2 vastgesteld (hierna te noemen Verordening). De onroerende zaken (..) en (..) zijn gelegen in dit cluster. Ingevolge artikel 2 van deze Verordening wordt, kort weergegeven, een baatbelasting geheven van de onroerende zaken die op 1 december 2004 zijn gebaat door de aanleg van riolering.
Omdat veel agrarische bedrijven beschikken over een gierput en daarin (nog) op grond van de bouwverordening mag worden geloosd, heeft de gemeente voor de bijdrage aan de bekostiging van de aangelegde riolering door de eigenaren van dergelijke bedrijven een gierkelder variant ontwikkeld. Resultaat daarvan is dat feitelijk pas hoeft te worden betaald voor het genot van de voorziening op het moment dat niet meer geloosd wordt of mag worden in de gierput. Daartoe wordt door de gemeente aangeboden een exploitatieovereenkomst, aan te gaan op de voet van de exploitatieverordening.
Omdat eiser de exploitatieovereenkomst niet heeft willen sluiten is de bijdrage in de bekostiging van de aanleg riolering geheven middels de bestreden aanslag.
Niet in geschil is dat de aanleg van riolering bij de onroerende zaken van eiser op
1 december 2004 gereed was.
4.3 Voor een juiste toepassing van de Verordening is niet beslissend of de voorziening per saldo voordeel voor eiser heeft doen ontstaan, maar of de onroerende zaken, waarvan eiser eigenaar is, als zodanig - onafhankelijk van het gebruik dat eiser daarvan maakt - door de voorziening zijn gebaat. De voorziening biedt aan eiser de mogelijkheid een aansluiting op de riolering tot stand te brengen en creëert, als het gaat om de lozing van afvalwater, een aanmerkelijk betere gebruiksmogelijkheid voor de onroerende zaken vergeleken met de voordien bestaande situatie. Eisers onroerende zaken zijn dus gebaat, en de aanslag is in zoverre op goede gronden opgelegd.
4.4 Eiser beroept zich op het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel. Hij verwijst in dat verband naar brieven van de gemeente aan buurtbewoners (onder andere de brief van 16 april 2004, kenmerk (..), gericht aan (..)), waarin is meegedeeld dat het ontbreken van de verplichting een perceel aan te sluiten op de riolering tot gevolg heeft dat ook geen bijdrage in de aanleg van de riolering hoeft te worden betaald, omdat het perceel dan niet wordt gebaat.
Dat betoog faalt. De rechtbank stelt vast dat eiser zelf in elk geval niet een brief met een dergelijke inhoud heeft ontvangen. Voorts is niet in geding dat de gemeente vrij kort nadien de betrokken buurtbewoners schriftelijk heeft bericht die mededeling uitdrukkelijk terug te nemen.
4.5 Eiser betoogt voorts dat de Verordening onverbindend is, omdat daarin ten onrechte geen differentiatie is toegepast naar verschillen in baat van enige percelen.
Dat betoog faalt, reeds omdat eiser niet heeft onderbouwd waarin die verschillen tot uiting komen, en waarom en in hoeverre die differentiatie rechtvaardigen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen verschil in baat bestaat. De baat bestaat uit de mogelijkheid van aansluiting; die mogelijkheid is voor alle percelen gelijk.
4.6 Eiser betoogt voorts dat de Verordening onverbindend is, omdat de gemeente voorafgaand aan de behandeling van het beroep eiser heeft aangeboden een exploitatieovereenkomst te tekenen, waarin was bepaald dat eisers bijdrage in de kosten van de aanleg slechts 1925 euro zou bedragen.
Dat betoog faalt, reeds omdat zijdens de gemeente is ontkend dat een dergelijk aanbod is gedaan, en eiser geen bewijs van zijn stelling heeft aangedragen. Wel heeft de gemeente erkend eiser (bij wijze van compensatie voor ondervonden overlast) een korting te hebben aangeboden van 600 euro indien hij de exploitatieovereenkomst zou tekenen. Dat verdient – zoals de gemeente heeft erkend – niet de schoonheidsprijs, maar leidt niet tot onverbindendheid van de Verordening.
4.7. Verweerder heeft eiser terecht aangeslagen voor baatbelasting. Daarom zal het beroep ongegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
Omdat het beroep ongegrond zal worden verklaard acht de rechtbank geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzitter, mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. L.Y. Gramsbergen rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G.A. Genee als griffier, op
Afschrift verzonden op: