ECLI:NL:RBZLY:2009:BH4422

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/875
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar voor de bouw van een windmolen in Biddinghuizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 februari 2009 uitspraak gedaan in het geschil tussen Windpark Kubbeweg B.V. en het college van gedeputeerde staten van Flevoland. De rechtbank heeft het beroep van Windpark Kubbeweg B.V. ongegrond verklaard, nadat het college had geweigerd een verklaring van geen bezwaar af te geven voor de bouw van een windmolen aan de Kubbeweg in Biddinghuizen. De weigering was gebaseerd op het feit dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan en het provinciale beleid, zoals vastgelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de verklaring van geen bezwaar niet voldeed aan de voorwaarden die in het Omgevingsplan zijn gesteld. Volgens de beleidsregels zijn nieuwe windmolens alleen toegestaan als zij tegelijkertijd een equivalent aan bestaande molens vervangen en deel uitmaken van een opstelling van minimaal twaalf windmolens. De rechtbank oordeelde dat de komst van de nieuwe windmolen niet voldeed aan deze voorwaarden, aangezien het aantal windmolens in de regio geleidelijk moest afnemen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de intrekking van de eerder verleende vrijstelling voor de bouw van de windmolen aanzienlijke financiële gevolgen voor de eiseres had, maar dat dit niet kon leiden tot een afwijking van het Omgevingsplan. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden had besloten om de verklaring van geen bezwaar te weigeren, en dat het beroep van Windpark Kubbeweg B.V. ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Oosterveld, met mr. M. Keukenmeester als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 08/875
Uitspraak
in het geding tussen:
Windpark Kubbeweg B.V.,
te Biddinghuizen, eiseres,
gemachtigde: mr. A.M.C. Marius - van Eeghen, advocaat te ’s-Gravenhage,
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder,
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten,
belanghebbende.
1.Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2007 heeft verweerder geweigerd een verklaring van geen bezwaar af te geven ten behoeve van de bouw van een windmolen aan de Kubbeweg 1, 8256 PJ, te Biddinghuizen.
Eiseres heeft op 23 januari 2008 bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit. Eiseres is door de Adviescommisie bezwaarschriften provincie Flevoland in de gelegenheid gesteld haar bezwaren mondeling tot te lichten op 26 februari 2008.
Bij besluit van 22 april 2008 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar, conform het advies van de adviescommissie d.d. 17 april 2008, ongegrond verklaard.
Op 28 mei 2008 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 december 2008. Eiseres is vertegenwoordigd
door (…), directielid, bijgestaan door mr. Marius - van Eeghen. Verweerder heeft
zich laten vertegenwoordigen door S.C. van den Broek en ir. J. van den Berg, medewerkers van de provincie Flevoland. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Deuzeman, medewerker van de gemeente Dronten.
2.Overwegingen
Het project waarvoor de verklaring van geen bezwaar is gevraagd, ziet op het bouwen van een windmolen (type Vestas V 80) aan de Zijdenettentocht te Biddinghuizen (hierna: windmolen 10). Windmolen 10 zou de laatste molen zijn in een lijnopstelling van negen windmolens langs de Zijdenettentocht. De overige acht windmolens zijn reeds gerealiseerd. Evenwijdig aan de lijnopstelling aan de Zijdenettentocht is aan de Kubbetocht een lijnopstelling gerealiseerd met negen windmolens. De reeds bestaande windmolens zijn gerealiseerd met een op 28 mei 2004 verleende bouwvergunning (en vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)). Windmolen 10 maakte onderdeel uit van de ten behoeve van de gerealiseerde windmolens verleende vrijstelling met bouwvergunning maar is, nadat de vrijstelling voor windmolen 10 op 22 december 2004 is ingetrokken, nimmer gerealiseerd. Haaks op de lijnopstellingen van eiseres is aan de Zeebiestocht door derden een lijnopstelling gerealiseerd met tien windmolens. Op 9 januari 2007 heeft belanghebbende (opnieuw) een aanvraag om bouwvergunning voor windmolen 10 ontvangen. Op 2 oktober 2007 heeft belanghebbende verweerder verzocht een verklaring van geen bezwaar af te geven, waarna besluitvorming heeft plaatsgevonden als weergegeven onder “Procesverloop”.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Dronten".
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde
in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen,
dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19a, achtste lid, vierde volzin, van de WRO kunnen gedeputeerde staten de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Verweerder heeft bij zijn beoordeling van de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar het provinciale beleid gehanteerd zoals dat is verwoord in het Omgevingsplan Flevoland 2006 (hierna: het Omgevingsplan) en de beleidsregel “Windmolens 2007” (hierna: de beleidsregel).
Het beleid voorziet in opschaling en sanering van de situatie als gerealiseerd op basis van het windenergiebeleid dat gold tot 9 juni 2005 en de regeling ‘Tijdelijke stop plaatsing windmolens’ van dezelfde datum. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden.
Ingevolge paragraaf 7.3.4 van het Omgevingsplan mogen uitwerkingen en afwijkingen van de als Streekplan aan te merken onderdelen van het Omgevingsplan niet leiden tot aantasting van de essentiële elementen en eventuele concrete beleidsbeslissingen.
Ingevolge paragraaf 7.3.4 van het Omgevingsplan worden nieuwe windmolens in principe alleen toegestaan indien deze windmolens gelijktijdig een equivalent aan windmolens vervangen. Gerekend over het gehele Flevolandse gebied zal het aantal windmolens in de periode tot 2015 geleidelijk met 50% dienen af te nemen. Bepalend daarvoor is de hoeveelheid geleverde energie van de te vervangen windmolens, het behoud van de daaruit verkregen inkomsten, het benodigde maatwerk per project en de vereiste structurele bijdrage uit de exploitatie aan gebiedsgebonden projecten.
Dit onderdeel van het omgevingsplan wordt ingevolge paragraaf 7.3.4 aangemerkt als essentieel onderdeel van het provinciale beleid en als essentieel element in de zin van de WRO.
Volgens de beleidsregels zijn nieuwe windmolens slechts toegestaan in een windmolenopstelling van minimaal 12 windmolens en wanneer deze tegelijkertijd een equivalent bestaande molens vervangen. De nieuwe windmolens moeten minimaal een ashoogte van 100 meter hebben.
Windmolen 10 past niet in het hiervoor weergegeven als essentieel element aangemerkte onderdeel van het Omgevingsplan. De komst van windmolen 10 zou immers niet worden opgericht ter vervanging van een equivalent aan windmolens en past ook niet in het voornemen het aantal windmolens in de periode tot 2015 geleidelijk af te laten nemen. Dit betekent dat het afgeven van een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van windmolen 10 een afwijking van het Omgevingsplan zou zijn die leidt tot aantasting van één van de in het Omgevingsplan genoemde essentiële elementen. Voor verweerder bestond geen ruimte met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het in het Omgevingsplan neergelegde onderdeel af te wijken.
Gelet op het voorgaande moet worden beoordeeld of verweerder op goede gronden heeft besloten provinciale staten van de provincie Flevoland niet te verzoeken op dit punt tot herziening van het Omgevingsplan over te gaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het Omgevingsplan recent is vastgesteld en dat daarbij zeer expliciet is gekozen voor de voorwaarde dat een nieuwe windmolen in principe slechts is toegestaan ter vervanging van een equivalent bestaande molens. Daar komt bij dat windmolen 10 ook niet voldoet aan de recent door verweerder vastgestelde beleidsregels volgens welke nieuwe windmolens slechts zijn toegestaan wanneer deze tegelijkertijd een equivalent bestaande molens vervangen en onderdeel zijn van een windmolenopstelling van minimaal 12 windmolens. Gelet op de expliciete keuze voor het verminderen van het aantal windmolens door het slechts toestaan van een nieuwe windmolen wanneer daarmee een equivalent aan bestaande molens wordt vervangen hoefde de omstandigheid dat windmolen 10 goed in het landschap zou passen voor verweerder geen reden te vormen een afwijking van het Omgevingsplan voor te stellen. Dat de intrekking van de eerder verleende vrijstelling voor windmolen 10 voor eiseres aanzienlijke financiële gevolgen heeft gehad, laat onverlet dat, hoe vervelend ook voor eiseres, de voor de huidige aanvraag om vrijstelling benodigde verklaring van geen bezwaar getoetst moet worden aan het recente Omgevingsplan en de beleidsregels. De wijze waarop het verzoek om intrekking van de eerder verleende vrijstelling tot stand is gekomen hoefde, wat daarvan verder ook zij, bij de planologische beoordeling van het verzoek om afgifte van een verklaring van geen bezwaar, geen rol te spelen. Dit geldt evenzeer voor de omstandig-heid dat weigering van de verklaring van geen bezwaar zal leiden tot het mislopen van inkomsten en subsidie.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden besloten geweigerd een verklaring van geen bezwaar af te geven.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester als griffier, op
Afschrift verzonden op: