ECLI:NL:RBZLY:2009:BH4060

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/470412-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van medewerkers van de sociale dienst met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 12 februari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van medewerkers van de sociale dienst. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft op 26 november 2007 telefonisch bedreigingen geuit richting medewerkers van de gemeenten Steenwijkerland en Westerveld. De bedreigingen waren gericht op het verkrijgen van geld, waarbij de verdachte dreigde met geweld en het gebruik van een vuurwapen. De officier van justitie vorderde een veroordeling tot een werkstraf van 200 uur, maar de rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk medeplegen van bedreiging, wel bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte samen met de medeverdachte de medewerkers van de sociale dienst onder druk had gezet, wat als zeer kwalijk en beangstigend werd ervaren door de slachtoffers. De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De uitspraak benadrukt de ernst van bedreigingen in de context van het werk van ambtenaren.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.470412-08 P
Uitspraak: 12 februari 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen[naam 3]chte]
geboren op [geb[x]ortejaar],
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. van der Veen, advocaat te Hengelo (Ov).
Tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 november 2007 te Steenwijk in de gemeente Steenwijkerland en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 1] en/of [naam 2], medewerker(s) bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeenten Steenwijkerland en Westerveld te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de gemeente(n) Steenwijkerland en/of Westerveld (afdeling Sociale Zaken), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), die medewerker(s) heeft gebeld en/of (vervolgens) opzettelijk dreigend tegen/aan die medewerker(s) - zakelijk weergegeven - heeft gezegd en/of medegedeeld en/of te kennen gegeven dat, als die medewerker(s) voor morgen 12.00 uur geen geld zou(den) overmaken,
dat hij/zij langs zou(den) komen met een vuurwapen en in de rondte zou(den) gaan schieten en/of "Als ik mijn geld niet krijg, kom ik naar je toe en schiet je van je stoel af." en/of "Jullie moeten uitkijken, anders zal ik naar jullie toekomen." en/of "Ik ken je naam, jij bent de eerste die wordt aangepakt en ik hoop dat jij sterft.", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 26 november 2007 te Steenwijk in de gemeente Steenwijkerland en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen [naam 1] en/of [naam 2], medewerker(s) bij afdeling Sociale Zaken van de gemeenten Steenwijkerland en Westerveld heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) opzettelijk voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Als je voor morgen 12.00 uur geen geld overmaakt, dan kom ik bij je langs met een vuurwapen en schiet ik in de rondte." en/of "Als ik mijn geld niet krijg, kom ik naar je toe en schiet je van je stoel af." en/of "Jullie moeten uitkijken, anders zal ik naar jullie toekomen." en/of "Ik ken je naam, jij bent de eerste die wordt aangepakt en ik hoop dat jij sterft.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Formele vragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vordering worden ontvangen. Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. C.C.S. Bordenga - Koppes, heeft ter terechtzitting gevorderd de vrijspraak van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde en de veroordeling van verdachte ter zake het subsidiair ten laste gelegde (medeplegen) tot een werkstraf van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft evenals de officier van justitie gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake van medeplegen van bedreiging, omdat verdachte alleen strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de woorden die zij zelf tegen aangever(s) heeft geuit.
Volgens de raadsman en de verdachte heeft verdachte alleen de volgende woorden geuit: ”Jullie moeten uitkijken, anders zal ik naar jullie toekomen”. Omdat de verdediging van mening is dat deze woorden objectief bezien niet als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden bestempeld, heeft de raadsman vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden.
De verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij op 26 november 2007 te Steenwijk in de gemeente Steenwijkerland en in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander [naam 1] en [naam 2], medewerkers bij afdeling Sociale Zaken van de gemeenten Steenwijkerland en Westerveld heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en/of haar mededader opzettelijk voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Als je voor morgen 12.00 uur geen geld overmaakt, dan kom ik bij je langs met een vuurwapen en schiet ik in de rondte." en/of "Als ik mijn geld niet krijg, kom ik naar je toe en schiet je van je stoel af." en/of "Jullie moeten uitkijken, anders zal ik naar jullie toekomen." en/of "Ik ken je naam, jij bent de eerste die wordt aangepakt en ik hoop dat jij sterft."
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijs:
Op 26 november 2007 meldt de heer [naam 2] zich bij de politie en doet aangifte van bedreiging met de dood . Hij verklaart, onder meer, het volgende:
“Ik ben werkzaam op de afdeling sociale zaken van de gemeenten Steenwijkerland en de gemeente Westerveld. Ik werk vanuit het gemeentehuis te Steenwijk.
Ik ben hedenmiddag tweemaal gebeld door een mevrouw die zich voorstelde als [naam 3]. Zij belde mij naar aanleiding van het feit dat mijn collega [naam 1] vandaag ook enkele telefonische contacten had gehad met deze dame en met de heer [naam 4]. Deze heer [naam 4] maakte problemen met mijn collega. [naam 4] heeft tegen mijn collega gezegd dat er voor morgen twaalf uur geld moet worden overgemaakt op zijn rekening, want anders komt hij morgen naar Steenwijk met een vuurwapen en zal daar in het rond gaan schieten.
Vanmiddag ging de telefoon weer. Ik kreeg toen [naam 3] aan de lijn. Het ging over wat ik al gehoord had van mijn collega; dat zij samenwoonde met de heer [naam 4]. Ik kreeg ongeveer hetzelfde te horen als datgene wat mijn collega had gehoord. Toen mijn collega [naam 1] terugkwam naar haar bureau heb ik het telefoongesprek aan haar doorgegeven.
Kort daarna kreeg ik die [naam 3] weer aan de lijn. Zij zei tegen mij: “Ik ken je naam, jij bent de eerste die wordt aangepakt en ik hoop dat jij sterft”.
Tegelijk met aangever [naam 2] doet mevrouw [naam 1] aangifte bij de politie van bedreiging met de dood . Zij verklaart, onder meer, het volgende:
“Ik ben als consulent zorg en inkomen werkzaam bij de sociale dienst van de gemeente Steenwijkerland/Westerveld en ben werkzaam in het gemeentehuis in Steenwijk. Vandaag werd ik gebeld door de heer [x]. [naam 4]. Tijdens dit gesprek hoorde ik duidelijk iemand op de achtergrond bij [naam 4], die wat zat te schelden. Dit bleek een zekere [naam 3] te zijn. Ik kreeg haar ook enkele keren ongevraagd aan de telefoon.
Op een gegeven moment zei [naam 4] tegen mij dat als ik voor morgen 12.00 uur geen geld zou overmaken, hij bij mij langs zou komen met een vuurwapen en in de rondte zou gaan schieten.
Medeverdachte [naam 4] heeft op 24 juni 2008 bij de politie verklaard dat hij zich dit voorval wel kon herinneren. Hij was op 26 november 2007 samen met [naam 3] [xxx] in hun huis in Apeldoorn. Omdat ze flink in de financiële problemen zaten heeft hij gebeld naar de sociale dienst. Toen hij hoorde dat hij geen geld kreeg, heeft hij die mevrouw aan de telefoon bedreigd. Hij heeft gezegd: “Als ik mijn geld niet krijg, kom ik naar je toe en schiet ik je van je stoel af”. Ook [naam 3] heeft op 26 november 2007 de medewerkers van de sociale dienst bedreigd via de telefoon.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 29 januari 2009, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende verklaard:
“Ik was erbij toen [xxx] [naam 4] op 26 november 2007 vanuit mijn huis in Apeldoorn belde naar de sociale dienst in Steenwijk. Ik heb gehoord dat hij heeft gezegd dat als zij voor morgen 12.00 uur geen geld overmaakten, hij langs zou komen met een vuurwapen en in de rondte zou schieten. Tijdens dat gesprek heb ik ook een aantal keren de telefoon van [x[xxx] overgenomen en het gesprek gevoerd met de medewerker van de sociale dienst. Ik heb later ook nog gebeld. Ik heb toen gezegd: “Jullie moeten uitkijken, anders kom ik naar jullie toe.”
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van medeplegen
Blijkens de verklaringen van beide verdachten , zaten zij samen in de financiële problemen. Om aan geld te komen heeft medeverdachte [naam 4] eerst gebeld naar de sociale dienst. Tijdens dit gesprek zijn bedreigingen geuit door [naam 4]. Verdachte [xxx] zat scheldend op de achtergrond en nam af en toe het gesprek over van [naam 4] . Vervolgens heeft verdachte [xxx] zelf nog een keer gebeld en bedreigingen geuit richting de medewerkers van de sociale dienst.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte het feit samen heeft gepleegd met medeverdachte [naam 4].
STRAFBAARHEID
Het subsidiair bewezene levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een vriend telefonisch medewerkers van de sociale dienst bedreigd, omdat deze medewerkers hen vertelden dat zij geen geld meer kregen.
Het op een dergelijke wijze onder druk zetten van mensen die bezig zijn hun werk te doen, is zeer kwalijk en beangstigend voor de slachtoffers en de mensen in hun omgeving.
De rechtbank heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 1 december 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar op 23 oktober 2006 wel een transactie van € 270,--van de officier van justitie heeft ontvangen wegens oplichting en flessentrekkerij.
De officier van justitie heeft een werkstraf van 200 uur gevorderd.
De verdediging heeft met betrekking tot de strafoplegging niets naar voren gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie te fors is, met name gelet op het feit dat er geen sprake is van recidive en het feit dat het een bedreiging op afstand (telefonisch) betreft. De rechtbank acht een werkstraf van een veel kortere duur passend en geboden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 40 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
Aldus gewezen door mr. H. Heins, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en A. J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2009.