ECLI:NL:RBZLY:2009:BH4052

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/630004-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar kinderporno en vormverzuim in strafzaak

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verschillende strafbare feiten, waaronder het bezit van kinderporno en mishandeling, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 februari 2009 uitspraak gedaan. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 18 november 2008, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.H. Broeksema. Tijdens deze zitting werd besloten tot heropening van het onderzoek om een proces-verbaal van de politie van 25 januari 2007 aan het dossier toe te voegen. De verdachte was afwezig bij de hervatting van het onderzoek op 5 februari 2009, waar mr. Elbers werd vervangen door mr. Louter. De rechtbank oordeelde dat de beslissingen in deze zaak genomen moesten worden door de rechters die op 18 november 2008 aanwezig waren.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de bevelen tot het opnemen van communicatie niet aan de wettelijke eisen voldeden, maar dat dit geen vormverzuim opleverde dat de belangen van de verdachte schaadde. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking door de rechter-commissaris rechtmatig was, ondanks de aanvankelijke afwezigheid van het proces-verbaal. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger van de misdrijven, omdat hij zich had gedistantieerd van de plaats delict en geen wezenlijke bijdrage had geleverd aan de uitvoering van het misdrijf.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 180 uren en een gevangenisstraf van 2 maanden, die niet tenuitvoergelegd zou worden, tenzij de verdachte zich binnen een proeftijd van 2 jaar opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zich hadden voorgedaan en de persoon van de verdachte, die niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een aantal ten laste gelegde feiten, maar achtte de bewezenverklaring van andere feiten wel gerechtvaardigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.630004-07
Uitspraak: 19 februari 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren op [gebooortejaar]
wonende te [adres]
- Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008, waarbij verdachte, bijgestaan door mr. R.H. Broeksema, is verschenen.
- Bij tussenvonnis van 2 december 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde een proces-verbaal van de politie d.d. 25 januari 2007 (in het vonnis staat abusievelijk genoemd de datum van 25 januari 2008) aan het dossier te laten toevoegen en de raadsman van verdachte in de gelegenheid te stellen daarvan kennis te nemen.
- Het onderzoek is hervat ter terechtzitting van 5 februari 2009. De verdachte en diens raadsman waren met kennisgeving afwezig. De oproeping was aan verdachte in persoon uitgereikt.
De officier van justitie, mr. A.J. de Loor, heeft ter terechtzitting van 18 november 2008 gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
BEOORDELING VAN DE ZAAK
De rechters die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2008 op de zaak gezeten hebben, te weten mrs. Koster, Hangx en Elbers, hebben na afloop van de zitting over de zaak beraadslaagd. Zij hebben op grond van deze beraadslaging besloten tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting.
Bij brief van 3 februari 2009 heeft de raadsman van verdachte aan de rechtbank laten weten geen enkele opmerking te hebben over het proces-verbaal d.d. 25 januari 2007 (in de brief staat abusievelijk genoemde dat datum van 25 januari 2009) en dat verdachte en raadsman niet bij de zitting van 5 februari 2009 aanwezig zouden zijn.
Bij de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting op 5 februari 2009 is, in verband met het pro forma-karakter van de zitting, (rechter-plaatsvervanger) mr. Elbers vervangen door mr. Louter. Mede gelet op het pro forma-karakter van de behandeling van 5 februari 2009 is het onderzoek niet ingevolge artikel 322 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering opnieuw aangevangen.
Nu het onderzoek ter terechtzitting van 5 februari 2009 pro forma heeft plaatsgevonden en geen nieuwe feiten of omstandigheden aan de orde zijn gesteld of standpunten zijn ingenomen, worden de beslissingen in deze zaak genomen door de rechtbank in de samenstelling van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2008.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
BEWIJS
Bevelen op grond van artikel 126m Wetboek van Strafvordering (WvSv)
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het bevelen tot opnemen van communicatie door middel van een technisch hulpmiddel niet naar de eisen der wet is omkleed en derhalve onrechtmatig is gegeven en de resultaten daarvan van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsman heeft aangevoerd dat de bevelen niet bevatten een omschrijving van de feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 126m lid 2 sub b WvSv, noch een aanduiding van de aard van het technisch hulpmiddel waarmee de communicatie wordt opgenomen als bedoeld in artikel 126m lid 2 sub e WvSv.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het juist is dat de bevelen van de officier van justitie ten onrechte niet, zoals vereist in artikel 126m lid 2 onder b en e WvSv , behelzen een omschrijving van concrete feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van het eerste lid van artikel 126m WvSv is voldaan, noch een opgave van de technische middelen waarmee het opnemen van de bedoelde communicatie dient plaats te vinden. De rechtbank is echter van oordeel, mede gelet op de rechtswaarborgen waarmede de bevel is omkleed – te weten een voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris – dat door het niet nakomen van deze voorschriften geen sprake is van een vormverzuim dat de belangen van verdachte zodanig heeft geschaad dat daaraan consequenties dienen te worden verbonden. Voor wat betreft de vereiste omschrijving van feiten en omstandigheden geldt daarbij in het bijzonder dat de rechter-commissaris bij het verlenen van de machtigingen heeft kennisgenomen van processen-verbaal van de politie, waarin de relevante feiten en omstandigheden staan vermeld, zodat de rechter-commissaris heeft kunnen toetsen of aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid van artikel 126m WvSv, is voldaan.
Rechtmatigheid doorzoeking rechter-commissaris
De raadsman heeft eveneens aangevoerd dat de doorzoeking door de rechter-commissaris op 30 januari 2007 onrechtmatig moet worden geacht, nu het proces-verbaal van de politie van 25 januari 2007, op basis waarvan de rechter-commissaris heeft besloten tot deze doorzoeking over te gaan, niet bestaat, althans bij de stukken ontbreekt.
De rechtbank overweegt dat het desbetreffende proces-verbaal van de politie van 25 januari 2007 wel degelijk bestaat, maar aanvankelijk per abuis niet in het dossier was gevoegd. De rechtbank heeft met het oog daarop bij tussenvonnis van 2 december 2008 het onderzoek heropend, teneinde het proces-verbaal van de politie d.d. 25 januari 2007 aan het dossier te laten toevoegen en de raadsman van verdachte in de gelegenheid te stellen daarvan kennis te nemen. Daarop heeft de raadsman bij brief van 3 februari 2009 laten weten naar aanleiding na kennisneming van het desbetreffende proces-verbaal geen opmerkingen meer te hebben.
De rechtbank is van oordeel dat de doorzoeking door de rechter-commissaris rechtmatig is geschied.
Feit 4 primair: medeplegen
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat voor medeplegen van een bewuste en nauwe samenwerking sprake moet zijn. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich gedistantieerd heeft van het handelen van [naam] door verwijderd te blijven van de plaats van het misdrijf. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen sprake is van een wezenlijke bijdrage aan de uitvoering van het misdrijf en dat van medeplegen van diefstal – in welke vorm dan ook – geen sprake is geweest.
Feit 5
Aangaande het onder 5 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar kunnen de eerste 7 gedachtenstreepjes van het feitelijk deel van de tenlastelegging bewezen worden geacht, maar de rechtbank acht niet bewezen dat verdachte door deze feitelijkheden[naam] heeft bewogen tot webcamsex. In de door [naam] afgelegde verklaringen geeft zij aan dat zij dit altijd vrijwillig heeft gedaan. Zij werd – blijkens haar eigen ver-klaring – door verdachte op het idee gebracht om met webcamsex geld te verdienen, nadat zij al uit zichzelf een keer voor de webcam zich van haar kleding had ontdaan en seksuele handelingen had verricht en zij heeft bovendien een keer aan webcamsex gedaan in haar ouderlijk huis, terwijl op dat moment de relatie met verdachte – tijdelijk – was beëindigd. Ten aanzien van het 8e en 9e gedachtenstreepje van het feitelijk deel van de tenlastelegging is de rechtbank van oordeel dat niet uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen afgeleid kan worden dat deze feitelijkheden in relatie staan tot het feit dat [naam] webcamsex heeft verricht. Ten aanzien van het 10e gedachtenstreepje is de rechtbank van oordeel dat niet vaststaat dat verdachte ook daadwerkelijk een percentage, dan wel een geldbedrag, van [naam] heeft ontvangen, nu zowel verdachte dit ontkent als ook [naam] verklaart dat geen afdracht van geld of een percentage van de door haar verdiende inkomsten aan verdachte werd of moest worden afgedragen.
De verdachte dient van het onder 1 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2006 tot en met 30 januari 2007 in de gemeente Deventer telkens opzettelijk mishandelend een persoon, [x] [naam], telkens met kracht tegen de benen en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of een aansteker in het gezicht heeft gegooid, waardoor deze telkens letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij in de periode van 1 december 2006 tot en met 31 december 2006 in de gemeente Deventer [x] [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes op de
keel/hals van die [naam] gezet.
3.
hij op 30 januari 2007 in de gemeente Deventer, een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten:
- een film met daarin een jongen en een meisje in de leeftijd van 14 tot 17 jaar waarin de jongen het meisje ontkleedt en het meisje de jongen oraal bevredigt en de jongen en het meisje vaginaal gemeenschap hebben, en
- een film van een meisje in de leeftijd van 14 tot 17 jaar oud, waarbij het meisje wijdbeens op een bed ligt terwijl zij haar vagina bevoelt en haar vingers in haar vagina brengt, en
- een film van meisje in de leeftijd van 14 tot 17 jaar waarbij het meisje haar vagina bevoelt en een dildo en/of een pen in haar vagina brengt en haar borsten betast, en
- een film waarbij een meisje in de leeftijd van 13 tot 16 jaar haar ontblote borsten en vagina laat zien en haar benen spreidt en haar vagina met haar vingers bevoelt en haar aars toont, en
- een film van een meisje in de leeftijd van 14 tot 18 jaar waarbij dat meisje zich ontkleedt en haar vagina bevoelt en haar vingers in haar vagina brengt en daarbij haar vingers heen en weer beweegt en met haar handen over haar borsten wrijft, en
een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten:
- een cd-rom, bevattende een film waarbij een naakt meisje in de leeftijd van 14 en 17 jaar over haar borsten en vagina wrijft, en
- een cd-rom bevattende een film waarbij een meisje in de leeftijd van 15 tot 18 jaar een striptease uitvoert en over haar borsten, billen en vagina wrijft,
bij welke vorenbedoelde afbeeldingen telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken in bezit heeft gehad.
4 subsidiair:
[x] [naam] omstreeks 14 december 2006 in de gemeente Deventer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door die [naam] naar de plaats des misdrijf te vervoeren en nadat die [naam] het voertuig had veiliggesteld weer heeft opgehaald.
Van het 1 subsidiair, 2, 3 en 4 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
1 subsidiair: mishandeling meermalen gepleegd,
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
3. een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt betrokken is in bezit hebben, meermalen gepleegd
4 subsidiair: medeplichtigheid aan diefstal,
strafbaar gesteld bij de artikelen 300 juncto 57, 285, 240b juncto 57 en 310 juncto artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank komt tot een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De reden daarvoor is met name gelegen in de vrijspraak ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit, het meest ernstige op de tenlastelegging.
Ten aanzien van de op te leggen straf overweegt de rechtbank verder nog, dat de bewezen verklaarde geweldsdelicten hebben plaatsgevonden binnen een relatie van enige duur, waarin beide partners, zo is voldoende aannemelijk geworden, zich over en weer niet onbetuigd lieten. Dit doet uiteraard niet af aan de strafwaardigheid van de gewelddadigheden, maar zet dit in een zekere context.
Het bezit van de kinderpornografische filmpjes is uiterst laakbaar, nu voor het vervaardigen van dit soort filmpjes minderjarigen worden misbruikt dan wel uitgebuit. Om dit tegen te gaan dient ook het bezit ervan te worden bestreden. Aan de andere kant is niet gebleken dat verdachte heel actief is geweest op de markt voor kinderpornografie. Al met al is de rechtbank van oordeel dat in deze strafzaak – gelet op de persoon van de verdachte en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld – nog met een werkstraf kan worden volstaan met daarnaast een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 oktober 2008;
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 180 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. L.J.C, Hangx en R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2009.