ECLI:NL:RBZLY:2009:BH2826

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/410101-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F. Koster
  • G.E.A. Neppelenbroek
  • H.H.J. Harmeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met betrekking tot meerdere feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 januari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn medeverdachte meerdere diefstallen heeft gepleegd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden van het onder 5 ten laste gelegde, en dat hij voor de overige feiten een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) zou krijgen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde, maar heeft de overige feiten bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte bij het plegen van de diefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachte in verschillende winkels diefstallen heeft gepleegd, waarbij zij geld en goederen hebben weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met specifieke bedragen voor de geleden schade. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, gezien zijn strafblad en de ernst van de feiten, een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf verdient, in plaats van de ISD-maatregel, omdat recidivevermindering via gedragsbeïnvloeding niet haalbaar wordt geacht.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.410101-08
Uitspraak: 27 januari 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortejaar]
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. C.C.S. Bordenga - Koppes, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de vrijspraak van verdachte van het onder 5 ten laste gelegde;
- dat aan verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd;
- de toewijzing (hoofdelijk) van de vordering van de benadeelde partij [sl[x]htoffer 1] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot de helft van het gevorderde bedrag;
- de toewijzing (hoofdelijk) van de vordering van de benadeelde partij [slac[slachtoffer 2], met oplegging van de schademaatregel tot de helft van het gevorderde bedrag.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging).
BEWIJS
Bewijsoverwegingen
terzake het onder 5 ten laste gelegde
De verdachte dient van het onder 5 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
terzake het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde
Door de verdediging is betoogd dat medeverdachte [naam] steeds degene is geweest die de ten laste gelegde diefstallen heeft gepleegd en vervolgens verdachte [naam] de schuld in de schoenen heeft geschoven. De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd dat de verdachte [naam] geen pleger of medepleger is geweest van de feiten 1, 2 en 3.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Medeverdachte [naam] heeft op 14 oktober 2008 tegenover de politie, onder meer, het volgende verklaard (dossierpagina 37):
“Ik heb geleefd als een hond, ik weet het soms niet. Ik bedoel daarmee dat ik overal kwam en rond reed met [xxx] Wij waren gewoon op geld uit voor [xxx] Hij wilde geld voor drugs.”
Op 10 oktober 2008 heeft verdachte [naam] met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij wel wist dat zijn vrouw iets ging stelen, dat ze op zoek waren naar geld en dat zijn vrouw graag wilde dat hij haar hielp.
Verdachte [naam] heeft op 15 oktober 2008 tegenover de politie, onder meer, het volgende verklaard (dossierpagina 38):
“[naam ] en ik zijn in zoveel winkels geweest.(…) Ik kan u niet precies vertellen wat er in welke winkel is gebeurd. Ik ben met de winkels in de war”. (…)
U vraagt mij of ik iets weet van diefstal van een tas uit een winkelwagentje bij de Plus Markt te Denekamp op 3 oktober 2008. We kwamen de winkel uit en zagen een tas in een winkelwagentje. We keken elkaar aan en [naam ] twijfelde even. We keken zo naar elkaar van wat moeten we. Ik ben in de auto gestapt en [naam ] heeft de tas uit het winkelwagentje gepakt. Ik ben daarna hard weggereden met [naam ].(…)Het geld hebben wij opgemaakt aan drugs, benzine en een hotelovernachting”
Blijkens bovenstaande verklaringen en hetgeen overigens ter terechtzitting naar voren is gekomen, waren verdachten [naam] en [naam] samen voortdurend op geld uit. In de periode van de ten laste gelegde feiten reden zij samen rond en kwamen onder andere aan geld voor drugs, eten en onderdak door het plegen van diefstallen in en bij diverse winkels. Het zien van een tas in een winkelwagentje en het vervolgens kijken naar elkaar was kennelijk al voldoende om het plan op te vatten om die tas te stelen.
De werkwijze van verdachte [naam] en [naam] is naar het oordeel van de rechtbank zodanig geweest dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tot het plegen van diefstallen. Het is om het even wie van de beide verdachten uiteindelijk de feitelijke wegnemingshandeling heeft verricht.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat verdachte [naam] de betreffende diefstallen tezamen en in vereniging met verdachte [naam] heeft gepleegd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1 primair.
hij op 08 oktober 2008 te IJsselmuiden, tezamen en in vereniging met een ander, met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4];
2.
hij op 13 september 2008 te Genemuiden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, een portemonnee, pasjes, een rijbewijs, een kentekenbewijs, een vaarbewijs, een paraplu, zakdoekjes, een kammetje, een boekje en geld, toebehorende aan [sl[x]htoffer 1]
3.
hij op 15 september 2008 in de gemeente Staphorst tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, pasjes en geld, toebehorende aan [slachtoffer 2];
4.
hij op 03 oktober 2008 te Denekamp, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, een portemonnee, pasjes, sleutels, pennen, verzorgingsproducten en geld, toebehorende aan [slachtoffer 5]
Van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezene levert telkens op:
diefstal door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn echtgenote schuldig gemaakt aan vier diefstallen. Met dit gedrag laat verdachte zien dat hij zich weinig aantrekt van de eigendomsrechten en belangen van anderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 16 december 2008 waaruit blijkt dat verdachte bijzonder vaak is veroordeeld voor soortgelijke en ook andere delicten.
Op 24 december 2008 heeft [naam], reclasseringswerker bij de Reclassering Nederland, een voorlichtingsrapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. In dit rapport staat beschreven dat het voorkomen van recidive en het geven van een positieve wending aan het leven van verdachte op zijn hoogst mogelijk is als verdachte sterk gemotiveerd is voor een klinische behandeling van jaren. De reclassering adviseert aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de ISD-maatregel aan verdachte wordt opgelegd.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte nog openstaande vrijheidsstraffen heeft van tezamen meer dan 4 maanden. Gelet op de beleidregels van het openbaar ministerie (Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers; 2007R006) is de duur van de nog openstaande straffen in casu een beletsel voor de ISD-maatregel. Verder heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij absoluut niet gaat meewerken aan de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank overweegt omtrent de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel het volgende.
Het doel van de maatregel is enerzijds de beveiliging van de samenleving door een langere vrijheidsbeneming van hardnekkige veelplegers. Niet in discussie is dat verdachte tot deze groep behoort. Gedurende de duur van de maatregel zonder interventieprogramma zou de recidive worden verhinderd door de enkele opsluiting van verdachte. De ISD is echter tevens bedoeld om degenen die bereid zijn een interventieprogramma te doorlopen via gedragsbeïnvloeding tot recidivevermindering in de toekomst te laten komen.
Blijkens het reclasseringrapport is het voorkomen van recidive bij verdachte op zijn hoogst mogelijk als verdachte sterk gemotiveerd is voor een klinische behandeling van jaren. Verdachte heeft aangegeven absoluut niet mee te willen werken aan interventieprogramma’s in het kader van de ISD-maatregel.
De rechtbank is, alle omstandigheden in aanmerking nemende, van oordeel dat recidivevermindering middels gedragsbeïnvloeding in het kader van een ISD-maatregel in casu hoogstwaarschijnlijk niet realiseerbaar is. Recidivevermindering middels opsluiting is een doel dat ook te realiseren is door een gevangenisstraf.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten bestraft dient te worden met een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij
[x] [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier en de daarbij gevoegde bijlagen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 294,18, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 147,09 ten behoeve van het slachtoffer [x] [slachtoffer 1].
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 3 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier en de daarbij gevoegde bijlagen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 80,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts terzake van het onder 3 bewezen verklaarde aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 40,00 ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2].
BESLISSING
Het onder 5 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [sl[x]htoffer 1] wonende te [woonplaats] van een bedrag van € 294,18 (zegge: tweehonderdvierennegentig euro en achttien cent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 2 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 13 september 2008, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 147,09, ten behoeve van het slachtoffer [sl[x]htoffer 1] bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [x] [slachtoffer 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [sl[x]htoffer 1] daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats] van een bedrag van € 80,00 (zegge: tachtig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 15 september 2008, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 40,00, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [x] [slachtoffer 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [sl[x]htoffer 1] daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. G.E.A. Neppelenbroek en
H.H.J. Harmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2009.
Mr. Neppelenbroek voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.