RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.410100-08
Uitspraak: 27 januari 2009
teg[naam]dachte]
geboren op [geboortejaar]
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
De officier van justitie, mr. C.C.S. Bordenga - Koppes, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de vrijspraak van verdachte van het onder 5 ten laste gelegde;
- de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot:
- een werkstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis en
- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, met aftrek van het voorarrest;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde;
- de toewijzing (hoofdelijk) van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], met oplegging van de schademaatregel tot de helft van het gevorderde bedrag;
- de toewijzing (hoofdelijk) van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], met oplegging van de schademaatregel tot de helft van het gevorderde bedrag.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging).
Bewijsoverwegingen
terzake het onder 5 ten laste gelegde
De verdachte dient van het onder 5 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
terzake het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde
Door de verdediging is ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde betoogd dat medeverdachte [naam] degene is geweest die de ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd en dat er geen sprake was van medeplegen van verdachte [naam].
De rechtbank overweegt omtrent het medeplegen volgende.
Verdachte [naam] heeft op 14 oktober 2008 tegenover de politie, onder meer, het volgende verklaard (dossierpagina 37):
“Ik heb geleefd als een hond, ik weet het soms niet. Ik bedoel daarmee dat ik overal kwam en rond reed met [naam]. Wij waren gewoon op geld uit voor [naam]. Hij wilde geld voor drugs.”
Medeverdachte [naam] heeft op 15 oktober 2008 tegenover de politie, onder meer, het volgende verklaard (dossierpagina 38):
“[naam] en ik zijn in zoveel winkels geweest.(…) Ik kan u niet precies vertellen wat er in welke winkel is gebeurd. Ik ben met de winkels in de war”. (…)
U vraagt mij of ik iets weet van diefstal van een tas uit een winkelwagentje bij de Plus Markt te Denekamp op 3 oktober 2008. We kwamen de winkel uit en zagen een tas in een winkelwagentje. We keken elkaar aan en [naam] twijfelde even. We keken zo naar elkaar van wat moeten we. Ik ben in de auto gestapt en [naam] heeft de tas uit het winkelwagentje gepakt. Ik ben daarna hard weggereden met [naam].(…)Het geld hebben wij opgemaakt aan drugs, benzine en een hotelovernachting”
Blijkens bovenstaande verklaringen en hetgeen overigens ter terechtzitting naar voren is gekomen, waren verdachten [naam] en [naam] samen voortdurend op geld uit. In de periode van de ten laste gelegde feiten reden zij samen rond en kwamen onder andere aan geld voor drugs, eten en onderdak door het plegen van diefstallen in en bij diverse winkels. Het zien van een tas in een winkelwagentje en het vervolgens kijken naar elkaar was kennelijk al voldoende om het plan op te vatten om die tas te stelen.
De werkwijze van verdachten [naam] en [naam] is naar het oordeel van de rechtbank zodanig geweest dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tot het plegen van diefstallen. Het is om het even wie van de beide verdachten uiteindelijk de feitelijke wegnemingshandeling heeft verricht.
Daar komt ten laste van [naam] nog het volgende bij. Ten aanzien van feit 2 is op de zich in het dossier bevinden prints van de beelden van beveiligingscamera’s te zien, dat het juist [naam] is die de wegnemingshandeling verricht. Ten aanzien van dit feit vermeldt de aangeefster, die ooggetuige is geweest, dat het de vrouw was die de wegnemingshandeling heeft verricht.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat verdachte [naam] de betreffende diefstallen tezamen en in vereniging met verdachte [naam] heeft gepleegd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1 primair.
zij op 08 oktober 2008 te IJsselmuiden, tezamen en in vereniging met een ander, met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4];
2.
zij op 13 september 2008 te [naam], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, een portemonnee, pasjes, een rijbewijs, een kentekenbewijs, een vaarbewijs, een paraplu, zakdoekjes, een kammetje, een boekje en geld, toebehorende aan [slachtoffer 1];
3.
zij op 15 september 2008 in de gemeente [naam] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, pasjes en geld, toebehorende aan [slachtoffer 2];
4.
zij op 03 oktober 2008 te Denekamp, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, een portemonnee, pasjes, sleutels, pennen, verzorgingsproducten en geld, toebehorende aan [slachtoffer 5]
Van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezene levert telkens op:
diefstal door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met haar echtgenoot schuldig gemaakt aan vier diefstallen. Met dit gedrag laat verdachte zien dat zij zich weinig aantrekt van de eigendomsrechten en belangen van anderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 12 december 2008 waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke en ook andere delicten.
Op 29 december 2008 is door [naam], reclasseringsmedewerkster bij Tactus verslavingszorg, een voorlichtingsrapport opgemaakt omtrent de persoon van de verdachte.
In dit rapport staat beschreven dat er een proefopname is geweest in het IMC en dat is gebleken dat dit niet de juiste behandelplek was voor verdachte. Verdachte heeft sindsdien geen terugval gehad in middelengebruik en heeft zich aan de afspraken met de reclassering gehouden. De reclassering adviseert een verplicht reclasseringscontact om een hulpverleningstraject voor verdachte uit te zetten en om verdachte verder te begeleiden.
De officier van justitie heeft een taakstraf en een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd, met verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn. Echter gelet op de reeds ingezette positieve ontwikkeling in het leven van verdachte is de rechtbank van oordeel dat nu een werkstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, met reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde, passend en geboden is.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 5 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 180 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de afdeling Reclassering van Tactus Verslavingszorg, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht, ook als dat deelname aan een ambulante behandeling inhoudt.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [naam], van een bedrag van € 294,18 (zegge: tweehonderdvierennegentig euro en achttien cent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 2 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 13 september 2008, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover haar mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 147,09, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [naam], van een bedrag van € 80,00 (zegge: tachtig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 15 september 2008, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover haar mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 40,00, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. G.E.A. Neppelenbroek en
H.H.J. Harmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2009.
Mr. Neppelenbroek voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.