RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.620216-08
Uitspraak: 3 februari 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
thans verblijvende in de PI Flevoland, HvB Lelystad.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.A.M. Rademaker-Ramaekers, advocaat te Emmeloord.
De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake de onder 1, 2 primair, 3, 4 subsidiair, 6 primair, 7, 8 primair, 9 en 11 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft voorts ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd dat:
- de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zullen worden toegewezen met toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
De officier van justitie heeft voorts ten aanzien van het beslag gevorderd dat de goederen onder de nummers 6, 8, 18 en 20 op de lijst met in beslag genomen voorwerpen worden verbeurd verklaard en de goederen onder de nummers 12, 19 en 21 op de lijst met in beslag genomen voorwerpen zullen worden ontrokken aan het verkeer. Ten aanzien van nummer 17 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. De overige goederen mogen wat de officier van justitie betreft terug naar de verdachte.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De verdachte dient van het onder 3, 4 primair, 5, 10 en 11 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van de feiten onder 1 en 2 ten laste gelegd heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 4 is door de verdediging vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [X] en [y] ongeloofwaardig zijn.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaringen van [X] en [y] te twijfelen. Beiden verklaren dat [y] de Aprillia via [Z] in de Kempenaar van verdachte heeft gekocht voor 125 euro. Hun verklaringen worden bevestigd door de verklaring van [Z] dat de scooter op zijn naam staat. [y] verklaart dat de scooter geen kenteken had en het slot verbroken was. De rechtbank acht bewezen dat verdachte de Aprillia voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ten aanzien van feit 6 heeft de verdediging zich gerefereerd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit van hetgeen verdachte onder 7 ten laste is gelegd, nu er alleen een verklaring van [mededader] is die zegt dat hij samen met verdachte, [mededader] en een onbekende jongen de diefstal heeft gepleegd. [mededader] verklaart echter zeer gedetailleerd en overeenkomstig de aangifte over de diefstal. Op grond van de aangifte en de verklaring van [mededader] acht de rechtbank hetgeen verdachte onder 7 is ten late gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Ook van feit 8 moet verdachte volgens de verdediging worden vrijgesproken nu niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verklaring van [mededader] betrekking heeft op de bewuste diefstal. De rechtbank is van oordeel dat voldoende duidelijk is dat de verklaring van [mededader] ziet op de diefstal van de motor van het merk Ducati zoals ten laste gelegd is onder 8 op de tenlastelegging. [mededader] heeft het overeenkomstig de aangifte over een zwarte motor welke door hem en verdachte is weggenomen uit een schuurtje aan de Tjalk.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 primair, 4 subsidiair,6 primair, 7, 8 en 9 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1, 2 primair, 4 subsidiair,6 primair, 7, 8 en 9 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1: Diefstal door twee of meer verenigde personen gedurende de voor nachtrust bestemde tijd, in een woning, door iemand die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevond
2: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
4: Opzetheling
6: Diefstal door twee of meer verenigde personen
7: Diefstal door twee of meer verenigde personen gedurende de voor nachtrust bestemde tijd, in een woning, door iemand die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevond
8: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
9: Opzetheling
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straf die de verdachte bij vonnis d.d. 22 september 2008 ter zake van schuldheling is opgelegd.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft rechtbank meegewogen dat verdachte uit enkel winstbejag een groot aantal mensen niet alleen financieel heeft benadeeld maar ook gevoelens van onveiligheid heeft bezorgd.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Nu verdachte niets wil weten van hulpverlening ziet de rechtbank geen reden om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de nummers 6, 8, 18 en 20 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen dienen te worden verbeurd verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de nummers 12, 19 en 21 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van het onder nummer 17 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde voorwerp.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de overige voorwerpen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 december 2008.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2 primair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 250,--, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 250,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] zijn niet-ontvankelijk, nu verdachte van de betreffende feiten zal worden vrijgesproken.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partijen in die vorderingen niet ontvankelijk zijn en dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Het onder 3, 4 primair, 5, 10 en 11 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 2 primair, 4 subsidiair, 6 primair, 7, 8 en 9 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2 primair, 4 subsidiair, 6 primair, 7, 8 en 9 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank verklaart verbeurd de voorwerpen vermeld onder de nummers 6, 8, 18 en 20 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen vermeld onder de nummers 12, 19 en 21 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank gelast de teruggave van de Aprillia Sr Lc (nummer 17 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen) aan de rechthebbende.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de overige op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde goederen
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], wonende te Lelystad, van een bedrag van € 250,-- (zegge: tweehonderd en vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 2 primair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 24 juni 2008, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 250,--, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] in hun vorderingen niet ontvankelijk zijn en dat zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. H.Th. Pos en G. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2009.
Mr. G. Neppelenbroek voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.