ECLI:NL:RBZLY:2009:BH2680

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/993080-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtspraak inzake onjuiste aangifte ten invoer van kokosmatten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 februari 2009, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften ten invoer van kokosmatten, in strijd met de Douanewet. De tenlastelegging betrof meerdere invoeraangiften tussen 2000 en 2006, waarbij de verdachte en/of mededaders onjuiste goederencodes zouden hebben vermeld, wat leidde tot te weinig geheven invoerrechten. De rechtbank onderzocht de bewijsvoering met betrekking tot de aangiften en de classificatie van de goederen. De verdachte was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door advocaten die gemachtigd waren om haar te verdedigen.

De officier van justitie eiste een werkstraf van 60 uur, maar de rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was voor één van de aangiften, namelijk die van 17 augustus 2004. Voor de overige aangiften oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de ingevoerde matten niet-geweven matten waren, zoals ten laste gelegd. De rechtbank concludeerde dat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend was en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor de specifieke aangifte.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om de feitelijke werkelijkheid aan te tonen in plaats van te vertrouwen op bestuursrechtelijke uitspraken. De rechtbank concludeerde dat de discussie over de juiste goederencodering tussen de verdachte en de Douane niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De zaak illustreert de complexiteit van douanerechtspraak en de noodzaak voor duidelijke bewijsvoering in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.993080-06
Uitspraak: 3 februari 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortejaar]
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2009. De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. D.J.P van Omme en mr. M. Eversteijn, advocaten te Amsterdam, die hebben verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
De officier van justitie, mr. M. Pomper, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Zij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2000 tot en met 1 januari 2006 te
Rotterdam en/of Leeuwarden en/of Genemuiden en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een ingevolge wettelijke bepalingen, inzake de Douanewet, vereiste aangifte onjuist of onvolledig heeft gedaan,te weten een of meer aangifte(n) ten invoer met betrekking tot niet geweven matten, te weten (onder meer):
- aangifte ten invoer nummer: 00005040 d.d. 17.10.2000 (1/D.9)
- aangifte ten invoer nummer: 00005173 d.d. 03.11.2000 (1/D.10)
- aangifte ten invoer nummer: 00005254 d.d. 14.11.2000 (1.D.11)
- aangifte ten invoer nummer: 00005339 d.d. 23.11.2000 (1.D.12)
- aangifte ten invoer nummer: 00005507 d.d. 14.12.2000 (1.D.13)
- aangifte ten invoer nummer: 00005900 d.d. 31.01.2001 (1.D.15)
- aangifte ten invoer nummer: 00010077 d.d. 13.02.2002 (1/D.32)
- aangifte ten invoer nummer: 00010660 d.d. 18.03.2002 (1/D.34)
- aangifte ten invoer nummer: 00013774 d.d. 20.09.2002 (1/D.59)
- aangifte ten invoer nummer: 00015441 d.d. 03.01.2003 (1/D.41)
- aangifte ten invoer nummer: 00018351 d.d. 20.05.2003 (1/D.64)
- aangifte ten invoer nummer: 00022773 d.d. 19.01.2004 (1/D.73)
- aangifte ten invoer nummer: 00023207 d.d. 02.02.2004 (1/D.57)
- aangifte ten invoer nummer: 00026286 d.d. 17.08.2004 (1/D.79)
- aangifte ten invoer nummer: 00002508 d.d. 09.03.2005 (1/D.156)
- aangifte ten invoer nummer: 00008463 d.d. 07.12.2005 (1/D.175)
terwijl het feit er toe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden en/of zouden worden geheven, immers heeft zij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) op die aangifte(n)
ten invoer een onjuiste goederencode vermeld en/of doen vermelden, door op voornoemde aangifte(n) (telkens) te vermelden en/of doen vermelden een goederencode die betrekking had op geweven matten, terwijl het in werkelijkheid ging om niet geweven matten.
NIET-ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINISTERIE
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is met betrekking tot één van de in de tenlastelegging opgenomen aangiftes. Het betreft de aangifte onder nummer 00026286, d.d. 17 augustus 2004.
Uit het document dat is opgenomen als dossierparagraaf 1/D 79.3 van het opsporingsonderzoek van de Belastingdienst FIOD-ECD, kantoor Almelo, dossiernummer 33657, is op te maken dat [naam bedrijf] voor goederenaangifte IM 4, nr. 60215/00-04-00026286 d.d. 4 juni 2004 reeds een boete is opgelegd van een bedrag van
€ 226,--.
De rechtbank acht het openbaar ministerie ten aanzien van de overige in de tenlastelegging opgenomen aangiftes ontvankelijk .
BEWIJSOVERWEGING
De aanleiding voor deze strafzaak vormt een controverse tussen de besloten vennootschap “[naa[naam bedrijf 1]rijf 1] en [bedrijf naam 2]” (hierna te noemen: “[naam bedrijf 1]) en de Douane over de juiste goederencodering, die bij het doen van invoeraangifte moet worden vermeld. Het gaat hierbij om door [naam bedrijf 1] ingevoerde kokosmatten onder de namen Bombay, Ruco, Coco Decor en Coir Matting Semi Finished. Al naar gelang de toe te passen goederencode moet er een hoger of lager tarief aan invoerrechten worden voldaan. Daarbij is tussen [naam bedrijf 1] en de Douane met name de vraag relevant of het om geweven of om niet geweven matten gaat. De geweven matten horen volgens de nomenclatuur van de Douane te worden ingedeeld onder goederencode 5702 en de niet-geweven matten onder goederencode 5705. Het ten aanzien van laatstgenoemde code gehanteerde invoertarief is hoger dan het tarief dat wordt toegepast bij goederen die onder vermelding van de code 5702 worden geïmporteerd.
Het geschil over de juiste goederencode, die bij de invoeraangifte van de kokosmatten moet worden opgegeven, is in beginsel een geschil van bestuursrechtelijke aard, waarover de bestuursrechter uitsluitsel moet geven.
Voor de onderhavige strafzaak brengt de wijze van tenlasteleggen echter met zich mee, dat het openbaar ministerie voor de rechtbank moet bewijzen dat het bij de in de tenlastelegging genoemde invoeraangiftes in werkelijkheid – dat wil zeggen: feitelijk – telkens om niet geweven matten ging. Uitgaande van de tekst van de tenlastelegging kan daarbij niet zonder meer worden uitgegaan van de bestuursrechtelijke werkelijkheid zoals die tussen [naam bedrijf 1] en de Douane op grond van een zogeheten bindende tariefinlichting (BTI) dan wel als uitvloeisel van een gevolgde bestuursrechtelijke procedure geldt. Beoordeeld dient te worden om wat voor matten het in de werkelijkheid ging.
Noch ten aanzien van de Bombay-matten, noch ten aanzien van de Ruco-matten (onder dit type vallen ook de matten met de namen Coco Decor en Coir Matting Semi Finished) acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het in werkelijkheid om niet geweven matten ging.
Ten aanzien van de Bombay-matten geldt met betrekking tot het bewijs dat de Douane op 9 februari 2005 een BTI heeft afgegeven, waarin de Bombay-mat werd ingedeeld onder GN-code 5702. Een geweven mat dus. Uit het omvangrijke dossier van de FIOD/ECD valt niet op te maken dat bij de matten die vóór 9 februari 2005 onder de naam Bombay waren ingevoerd in werkelijkheid ging om matten van een andere aard en/of samenstelling dan de Bombay-mat die volgens de BTI d.d. 9 februari 2005 diende te worden ingevoerd onder de goederencode 5702.
Ter terechtzitting heeft de getuige [naam] een mat (die overeenkwam met een afbeelding van een mat in een folder van [naam bedrijf 1], geplaatst is onder de naam Bombay) stukgesneden en laten zien dat het om een geweven mat ging die op een rubber ondergrond was geperst.
In het licht hiervan acht de rechtbank onvoldoende aangetoond, dat het bij de eerder door [naam bedrijf 1] onder de naam Bombay ingevoerde matten om niet-geweven matten zou gaan.
Ten aanzien van de Ruco-matten geldt dat tussen de Douane en [naam bedrijf 1] nog in discussie is of het hier gaat om “spoelloos” geweven matten of om niet-geweven matten. Weliswaar heeft [naam bedrijf 1] de bestuursrechtelijke procedure tegen de Douane om haar moverende redenen gestaakt, maar zoals eerder al aangegeven is in het kader van deze strafrechtelijke procedure door de wijze van tenlasteleggen niet de bestuursrechtelijke werkelijkheid relevant, maar de feitelijke werkelijkheid. Bewezen dient te worden dat de Ruco-mat een niet-geweven mat is.
De discussie daarover tussen [naam bedrijf 1] en de Douane houdt nog aan. Niet uit te sluiten valt vooralsnog dat [naam bedrijf 1], evenals bij de Bombay-mat uiteindelijk toch nog in het gelijk gesteld zal worden. Voor de rechtbank is in het kader van deze strafzaak onvoldoende komen vast te staan dat de Ruco-mat een niet-geweven mat betreft. Foto’s en grondige analyse-rapporten van eerder ingevoerde Ruco-matten ontbreken. Rapporten van fysieke controle door de Douane acht de rechtbank in dit verband onvoldoende.
Aangifte onder 0010077
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde aangifte ten invoer met nummer 00010077 d.d. 13-02-2002, geldt daarnaast nog het volgende. In de tenlastelegging staat vermeld dat op die aangifte een goederencode zou zijn vermeld die betrekking had op geweven matten. Op de aangifte met nummer 00010077 is echter in werkelijkheid de code 4008 2110 opgegeven: voor matten van rubber. Ook om die reden kan ten aanzien van deze invoeraangifte geen bewezenverklaring volgen.
VRIJSPRAAK
De rechtbank acht het tenlastegelegde op grond van voorgaande overwegingen onvoldoende wettig en overtuigend bewezen. Verdachte dient daarvan derhalve te worden vrijgesproken.
BESLISSING
De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk met betrekking tot de aangifte onder nummer 00026286, d.d. 17 augustus 2004.
De rechtbank verklaart het overig tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mr. H. Heins en mr. G.A. Versteeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.M.A.T. van der Geest als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2009.