ECLI:NL:RBZLY:2009:BH2680
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Douanerechtspraak inzake onjuiste aangifte ten invoer van kokosmatten
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 februari 2009, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften ten invoer van kokosmatten, in strijd met de Douanewet. De tenlastelegging betrof meerdere invoeraangiften tussen 2000 en 2006, waarbij de verdachte en/of mededaders onjuiste goederencodes zouden hebben vermeld, wat leidde tot te weinig geheven invoerrechten. De rechtbank onderzocht de bewijsvoering met betrekking tot de aangiften en de classificatie van de goederen. De verdachte was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door advocaten die gemachtigd waren om haar te verdedigen.
De officier van justitie eiste een werkstraf van 60 uur, maar de rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was voor één van de aangiften, namelijk die van 17 augustus 2004. Voor de overige aangiften oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de ingevoerde matten niet-geweven matten waren, zoals ten laste gelegd. De rechtbank concludeerde dat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend was en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor de specifieke aangifte.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om de feitelijke werkelijkheid aan te tonen in plaats van te vertrouwen op bestuursrechtelijke uitspraken. De rechtbank concludeerde dat de discussie over de juiste goederencodering tussen de verdachte en de Douane niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De zaak illustreert de complexiteit van douanerechtspraak en de noodzaak voor duidelijke bewijsvoering in strafzaken.