RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.410089-08
Uitspraak: 22 januari 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte]
geboren op [geboortejaar]
won[adres]]
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaats gevonden op 8 januari 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Bordenga-Koppes en van hetgeen door de verdachte en de raadsman van verdachte, mr. S.J. De Vries, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 14 september 2008 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam], opzettelijk zwaar lichamelijk letstel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal in het gezicht, althans tegen het hoofd geschopt en/of getrapt en/of met een mes in het been heeft gestoken en/of meermalen heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 14 september 2008 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [naam], meermalen, althans eenmaal in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of met een mes in het been heeft gestoken en/of meermalen heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
Hij op verschillende tijstippen in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot 13 september 2008 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, meermalen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam]), heeft geslagen, gestompt, geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3.
Hij op of omstreeks 03 december 2008 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam]), in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of in de maag, althans tegen het lichaam heeft gestompt en/of tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
4.
Hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 14 september 2008 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,[naam] meermalen, althans eenmaal heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik pak mijn pistool en ik schiet je zo meteen wel neer” en/of “ik ben helemaal gek, ik ben helemaal wild, ik maak je dood, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Verdachte kreeg op 14 september 2008 ruzie met zijn vriendin in de woning van verdachte aan de [adres] te Steenwijk. Slachtoffer is [naam] geboren op [geboortejaar], wonende [adres]. Op een gegeven moment wil slachtoffer weg gaan, maar wordt door verdachte tegengehouden. Wanneer de moeder van verdachte binnenkomt bedreigt hij haar met een mes, waarop moeder vertrekt. Tijdens deze ruzie wordt er over en weer geslagen en geschopt. Verdachte schopt hierbij slachtoffer tegen haar mond en slaat haar met zijn vuist meerdere malen op haar hoofd en gezicht. Bij het slachtoffer ontstaat lichamelijk letsel en pijn.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Verdachte heeft gedurende ongeveer 9 maanden een relatie met het slachtoffer [naam]. Na ongeveer 5 á 6 maanden verkering heeft verdachte haar voor het eerst geslagen. Vanaf 19 juni 2008 heeft verdachte het slachtoffer [naam] op verschillende tijdstippen geslagen en geschopt. Daarbij heeft het slachtoffer pijn ondervonden.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
Op woensdag 3 december 2008 haalt verdachte het slachtoffer, [naam] op van haar stageplek bij [adres] Op dat moment hebben zij een relatie met elkaar.
Er ontstaat een woordenwisseling. Op een bepaald moment komt het slachtoffer, [naam], op de grond terecht. Verdachte schopt haar vervolgens tegen haar achterwerk.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
In de periode tussen vrijdag 1 augustus 2008 en zondag 14 september 2008 vindt er een aantal bedreigingen met de dood plaats door verdachte. Slachtoffer is [naam], de buurman van verdachte. Begin augustus vond de eerste bedreiging plaats. Verdachte schreeuwde en schold daarbij tegen het slachtoffer en riep tegen hem: “Ik pak mijn pistool en ik schiet je zometeen neer!” Een tweede bedreiging vond plaats op 14 september 2008. Verdachte schreeuwde hierbij tegen het slachtoffer: “Ik ben helemaal gek! Ik ben helemaal wild. Ik maak je dood! Ik maak je dood! Ik maak je dood! Ik maak je dood!”
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten poging tot zware mishandeling. Ook het steken in het been door verdachte kan bewezen worden.
De officier acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere mishandelingen van [naam] in de periode van 1 juni 2008 tot 13 september 2008, mishandeling van [naam] op 3 december 2008 en de bedreiging van [naam] in de periode van 1 juni 2008 tot en met 14 september 2008.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van het onder 1 ten lastegelegde geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het schoppen op deze wijze en het slaan leidt normaal gesproken niet tot zwaar lichamelijk letsel, zodat er geen sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet dat op zwaar lichamelijk letsel gericht is. Indien het steken met een mes bewezen zou worden geacht, dan heeft dit geleid tot een forse wond en dus tot een voltooid delict. De primair ten laste gelegde poging kan daarmee niet bewezen worden verklaard. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte het slachtoffer wel, nadat hij was uitgedaagd, een keer voor haar achterste heeft geschopt, maar niet dusdanig dat er sprake zou zijn van mishandeling. De verklaring van getuige [naam] is niet geloofwaardig. Zij kan [naam] en verdachte nauwelijks gezien hebben omdat het donker was, terwijl getuige op aanzienlijke afstand van het gebeuren in een verlicht huis heeft staan kijken. De verklaring staat haaks op de verklaringen van slachtoffer en verdachte.
Met betrekking tot de bedreiging zoals onder 4 ten lastegelegd geldt dat er geen redelijke vrees heeft bestaan bij het slachtoffer. De bedreiging is gedaan vanuit een andere woning, zonder zelfs maar oogcontact en zonder dat er enig vervolg op is geweest. De uitnodiging van het slachtoffer “Als je wilt slaan, dan sla je mij maar” vroeg om een reactie. Er is slechts sprake van de enkele verklaring van het slachtoffer.
D. Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het steken met een mes door verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte ontkent te hebben gestoken en verklaart dat het slachtoffer een Afrokam en een mes pakte en ook van de kast een mes pakte en dat ze met al die dingen een stekende beweging maakte tussen haar middel en haar rechter bovenbeen. Het slachtoffer [naam] verklaart dat zij niet heeft gezien en niet heeft gevoeld dat verdachte haar gestoken heeft. Bovendien blijkt uit de letselbeschrijving van GGD Regio IJsselvecht dat de steekwond in het been van onderuit naar boven is ingestoken en qua plaats, locatie en steekrichting zowel door verdachte als door het slachtoffer aangebracht kan zijn.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het schoppen door verdachte met geschoeide voet in het gezicht van het slachtoffer Barry voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Zo de verdachte al geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, heeft hij door op deze wijze te schoppen in elk geval willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Ten aanzien van de mishandelingen van [naam] op 3 december 2008 is de rechtbank van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het schoppen met geschoeide voet pijn veroorzaakt. Opzet om pijn te doen kan worden afgeleid uit het geven van een schop zelf. Getuige [naam] verklaart in dit verband dat verdachte het slachtoffer “schopte overal waar hij kon”. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de verklaring van getuige [naam] niet geloofwaardig zou zijn.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is geweest van een redelijke vrees bij het slachtoffer van ondergeschikt belang is. Voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. De rechtbank is van mening dat niet vereist is dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Slachtoffer [naam] verklaart dat hij er stellig van overtuigd was dat de verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen. Slachtoffer had vlak voorafgaand aan de tweede bedreiging gehoord hoe verdachte zijn vriendin ‘finaal in elkaar beukte.’ De rechtbank is van oordeel dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen een dergelijk vrees kon opwekken.
Ter terechtzitting van 8 januari 2008 heeft verdachte verklaard dat hij op 14 september 2008 tegen de buurman heeft geschreeuwd, maar dat hij niet meer weet wat. Hij denkt echter wel dat dit bedreigend was. De rechtbank is van oordeel dat deze ter terechtzitting afgelegde verklaring de aangifte van [naam] ondersteunt, waarmee er geen sprake is van enkelvoudig bewijs.
1.
Hij op 14 september 2008 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam], opzettelijk zwaar lichamelijk letstel toe te brengen, met dat opzet in het gezicht heeft geschopt en/of getrapt en meermalen heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
Hij op verschillende tijdstippen in de periode van 01 juni 2008 tot 13 september 2008 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam]), heeft geslagen, gestompt, geschopt en/of getrapt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
3.
Hij op 03 december 2008 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam]), tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
4.
Hij in de periode van 01 juni 2008 tot en met 14 september 2008 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, [naam] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik pak mijn pistool en ik schiet je zo meteen wel neer” en/of “ik ben helemaal gek, ik ben helemaal wild, ik maak je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Van het onder 1 tot en met 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1.
Poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Mishandeling, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
A. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf gelijk aan het aantal dagen voorarrest;
- een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dat een ambulante behandeling inhoudt, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
B. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naast het verzoek verdachte vrij te spreken van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde, geen verweer gevoerd ten aanzien van een eventueel op te leggen straf of maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die onder meer naar voren komen in het psychologisch rapport d.d. 19 november 2008 opgemaakt door drs. R.J. Vriend en het voorlichtingsrapport d.d. 31-12-2008, opgemaakt door M. Groeneveld, Reclassering Nederland.
Uit deze rapportages blijkt dat bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en de aanwezigheid van enkele borderline persoonlijkheidskenmerken. Betrokkene wordt als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd. De persoonlijkheidsproblematiek leidt op dit moment vooral tot problemen in zijn relaties. Op andere levensgebieden functioneert hij redelijk. Betrokkene is een jongeman met normaal gemiddelde intelligentie. Vanuit zijn gemis van emotionele steun vroeger heeft betrokkene een bijna grenzeloze behoefte om samen met zijn vriendin te zijn. Hij heeft dan weinig contact meer met zijn eigen vrienden en richt zich helemaal op zijn vriendin. Hij ziet zijn vriendin echter als een soort bezit, in die zin dat hij zich irriteert als zijn vriendin dingen voor zichzelf wil doen, met anderen wil afspreken of iets anders wil dan dat hij wil. Betrokkene is angstig dat de ander hem zal verlaten. In zijn relatie met het slachtoffer ontstond er een machtsstrijd, waarbij zijn vriendin lijkt te zijn gaan inspelen op zijn angst om verlaten te worden.
Betrokkene is vanwege zijn persoonlijkheidsproblematiek minder dan gemiddeld in staat om de gevolgen van zijn daden te overzien en om zijn gedrag bij te sturen. De kans op recidive van soortgelijke delicten (relationeel geweld) is zeer groot, zolang de scheefgroei in de persoonlijkheid van betrokkene niet wordt bijgestuurd. Geadviseerd wordt om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met als voorwaarde een verplicht reclasseringscontact. Er worden twee vormen van behandeling geadviseerd: een individuele behandeling bij forensische polikliniek (leren zien van eigen aandeel bij het ontstaan van relationeel geweld, het krijgen van meer realistische visie op relaties en vaardigheden aanleren) en relatietherapie bij een forensische polikliniek, zodra hij een relatie heeft of deze voortzet. Tevens wordt een langere proeftijd, van enige jaren, geadviseerd, indien betrokkene de relatie echt wil voortzetten.
De rechtbank onderschrijft de inhoud van de rapportages als hiervoor omschreven en maakt de inhoud en de conclusies daarvan tot de hare.
De rechtbank houdt ten voordele van de verdachte rekening met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde hem in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht het, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, noodzakelijk dat aan verdachte een taakstraf, te weten het verrichten van een werkstraf voor het hierna te melden aantal uren, wordt opgelegd.
De rechtbank acht het voorts, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, aangewezen tevens aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarde te verbinden zoals hierna vermeld. Verdachte ziet inmiddels in dat er iets moet worden gedaan aan zijn agressie en met het oog daarop zal de rechtbank bevelen dat hij een ambulante behandeling in een daarvoor geschikte instelling zal ondergaan.
7. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 primair, onder 2, onder 3 en onder 4 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair, onder 2, onder 3 en onder 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot:
een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dat een ambulante behandeling inhoudt, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. H. Heins, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.M.A.T. van der Geest als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2009.
Mr. H. Heins voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.